ECLI:NL:CRVB:2013:CA3535

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12-539 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand en de hersteltermijn

In deze zaak heeft appellant, A. te B., op 18 mei 2009 een aanvraag om bijstand ingediend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein heeft appellant op 18 juni 2009 een hersteltermijn gegeven om ontbrekende gegevens aan te leveren. Appellant heeft echter de gevraagde gegevens niet tijdig ingeleverd, wat leidde tot een besluit van het college op 9 juli 2009 om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond bij besluit van 8 januari 2010.

De rechtbank Utrecht heeft in de aangevallen uitspraak van 16 december 2011 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij hij aanvoerde dat het college in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel had gehandeld. Hij stelde dat de brief van 18 juni 2009 hem de indruk had gegeven dat hij tot 17 juli 2009 de tijd had om de gegevens aan te leveren.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 18 juni 2013 geoordeeld dat de passage in de brief van 18 juni 2009 duidelijk maakte dat appellant de gevraagde gegevens vóór 3 juli 2009 moest aanleveren. De Raad oordeelde dat appellant de passage verkeerd had geïnterpreteerd en dat het zijn verantwoordelijkheid was om bij twijfel contact op te nemen met het college. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat appellant de gevraagde gegevens niet tijdig had ingeleverd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/539 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
16 december 2011, 10/597 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein (college)
Datum uitspraak 18 juni 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2013. Namens appellant is verschenen mr. Van Doleweerd. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 18 mei 2009 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand ingediend. Bij brief van 18 juni 2009 heeft het college aan appellant een hersteltermijn gegeven om ontbrekende gegevens over te leggen. Bij besluit van 9 juli 2009 heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld op de grond dat appellant de bij brief van 18 juni 2009 verzochte gegevens niet voor 3 juli 2009 heeft ingeleverd.
1.2. Bij besluit van 8 januari 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 juli 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat het college in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel heeft gehandeld en dat het besluit waarbij zijn aanvraag buiten behandeling is gesteld redelijkerwijs niet mocht worden genomen. Appellant heeft ter zitting nogmaals betoogd dat hij de brief van 18 juni 2009 aldus heeft begrepen dat hem een hersteltermijn is gegund tot 17 juli 2009.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
4.2. Het geschil in hoger beroep is toegespitst op de vraag of appellant op grond van de brief van het college van 18 juni 2009 kon en mocht concluderen dat 16 juli 2009 de uiterste datum was voor het aanleveren van de gevraagde gegevens.
4.3. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat in de brief van 18 juni 2009, in de passage betreffende de hersteltermijn, duidelijk kenbaar is gemaakt dat appellant de gevraagde gegevens vóór 3 juli 2009 dient aan te leveren en dat daarbij tevens is meegedeeld dat de termijn waarbinnen het college de aanvraag van appellant moet afhandelen is verlengd tot 17 juli 2009. Voor zover appellant heeft gesteld dat hij de passage betreffende de hersteltermijn verkeerd heeft geïnterpreteerd, dient dit voor zijn rekening te blijven. Bij twijfel over de gestelde termijn lag het op de weg van appellant om contact op te nemen met het college en daarover navraag te doen.
4.4. Onbetwist is dat appellant de bij brief van 18 juni 2009 gevraagde gegevens niet tijdig heeft aangeleverd.
4.5. Voorts is er geen grond voor het oordeel dat het college zijn besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid en genomen en ook geen grond voor het oordeel dat het besluit niet deugdelijk is gemotiveerd.
4.6. Gelet op het vorenstaande was het college bevoegd de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling te stellen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.7. Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en Y.J. Klik en F. Hoogendijk als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2013.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) M. Sahin
HD