ECLI:NL:CRVB:2013:CA3234

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12-2093 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vrijstelling van de leeftijdsgrens voor studiefinanciering

In deze zaak heeft appellante, met het oog op het bereiken van de leeftijd van 30 jaar, verzocht om vrijstelling van de leeftijdsgrens van 30 jaar voor het aanvragen van studiefinanciering. Dit verzoek werd afgewezen door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bij brief van 17 juni 2011. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij zij de brief van de Minister als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat appellante een wezenlijk belang had bij duidelijkheid over haar positie in relatie tot de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De rechtbank nam daarbij in overweging dat het aanvragen van studiefinanciering na het passeren van de leeftijd van 30 jaar onredelijk bezwarend zou zijn.

De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de brief van 17 juni 2011 geen publiekrechtelijke rechtshandeling bevatte en dus niet als een besluit in de zin van de Awb kan worden aangemerkt. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard. De Raad heeft bepaald dat het bezwaar tegen de brief van 17 juni 2011 niet ontvankelijk is en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens is de Minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.888,-.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter T. Hoogenboom en de leden M.C. Bruning en I.M.J. Hilhorst-Hagen aanwezig waren. De uitspraak vond plaats op 31 mei 2013, na een zitting op 19 april 2013, waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat mr. M.H.J. van Geffen en de Minister werd vertegenwoordigd door drs. P.M.S. Slagter.

Uitspraak

12/2093 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 maart 2011, 11/2560 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister)
Datum uitspraak: 31 mei 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.H.J. van Geffen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Geffen. De Minister heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.M.S. Slagter.
OVERWEGINGEN
1. Appellante heeft op 11 maart 2011, met het oog op het binnen afzienbare tijd bereiken van de leeftijd van 30 jaar, verzocht om vrijstelling van de leeftijdsgrens van 30 jaar van artikel 2.3, derde lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) voor het aanvragen van studiefinanciering, omdat zij wegens ziekte niet in staat is voor haar dertigste verjaardag met een studie te starten. Bij brief van 17 juni 2011 heeft de Minister dit verzoek afgewezen. Het bezwaar van appellante tegen de afwijzing heeft de Minister ongegrond verklaard bij besluit van 24 augustus 2011 (bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft de brief van 17 juni 2011 aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aan dat oordeel ligt de motivering ten grondslag dat sprake is van een publiekrechtelijke rechtshandeling omdat de Minister met die brief heeft beoogd een rechtsvaststelling te doen plaatsvinden. Volgens de rechtbank heeft appellante een wezenlijk en rechtstreeks belang bij het verkrijgen van duidelijkheid omtrent haar positie in relatie tot de Wsf 2000, waarbij de rechtbank in aanmerking heeft genomen dat het doen van een aanvraag eerst bij daadwerkelijke aanvang van een studie na het passeren van de leeftijd van 30 jaar onder omstandigheden, mede in verband met het kostenaspect, als onredelijk bezwarend dient te worden aangemerkt.
3. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
3.1. Appellante heeft aan de Minister om een standpunt gevraagd over een onzekere gebeurtenis in de toekomst. Daarop heeft de Minister in de meergenoemde brief van 17 juni 2011 uiteengezet onder welke voorwaarden studiefinanciering kan worden verstrekt aan iemand die de leeftijd van 30 jaar heeft bereikt. Verder heeft de Minister in die brief geconstateerd dat tot op dat moment niet is gebleken dat appellante studiefinanciering heeft ontvangen en dat als appellante niet voor haar dertigste verjaardag met een opleiding start en daarvoor studiefinanciering ontvangt, het niet mogelijk is om na haar dertigste verjaardag studiefinanciering te ontvangen.
3.2. De mededelingen die de Minister in de brief van 17 juni 2011 heeft gedaan zijn een weergave van de op dat moment geldende regeling, en als zodanig louter informatief van aard. Daarmee staat vast dat die mededelingen niet zijn gericht op rechtsgevolg. De brief van 17 juni 2011 bevat geen publiekrechtelijke rechtshandeling en is dus niet aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat daarvan wel sprake is.
4. Op grond van de overwegingen in 3.1 tot en met 3.3 kan de aangevallen uitspraak niet in stand blijven. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zal de Raad het bezwaar tegen de brief van
17 juni 2011 niet ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
5. De Minister wordt veroordeeld in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 944,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 944,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 24 augustus 2011;
- verklaart het bezwaar tegen de brief van 17 juni 2011 niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 24 augustus 2011;
- bepaalt dat de Minister het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 153,- vergoedt;
- veroordeelt de Minister in de kosten van appellante tot een bedrag van € 1.888,-.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en M.C. Bruning en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2013.
(getekend) T. Hoogenboom
(getekend) J.R. Baas
HD