ECLI:NL:CRVB:2013:CA3023

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-7066 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering van toeslag op grond van de Toeslagenwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, A. te B., tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 november 2011. Appellant was sinds 21 april 2004 in aanmerking voor een toeslag op basis van de Toeslagenwet (TW). Na een onderzoek door het Uwv bleek dat de echtgenote van appellant in de periode van 14 november 2005 tot 14 november 2006 en vanaf 2 april 2007 in dienst was bij CSU, maar deze inkomsten niet aan het Uwv had doorgegeven. Dit leidde tot een herziening van de toeslag en een terugvordering van € 17.162,90, die later werd verlaagd tot € 9.926,97. Appellant maakte bezwaar tegen deze terugvordering, maar trok dit bezwaar later in.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd overwogen dat met het intrekken van het bezwaar vaststond dat appellant te veel toeslag had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien en dat de beperkingen van appellant door zijn hersenletsel niet als zodanig konden worden aangemerkt. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel werd verworpen, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen van het Uwv waren gedaan.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de argumenten een herhaling waren van wat eerder was aangevoerd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan op 12 juni 2013.

Uitspraak

11/7066 TW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 3 november 2011, 11/1649 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 12 juni 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. Weehuizen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2013. Namens appellant is verschenen mr. Weehuizen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is met ingang van 21 april 2004 in aanmerking gebracht voor een toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW) berekend naar de norm voor gehuwd of ongehuwd samenwonenden. Op grond van een bestandsvergelijking met de polisadministratie en nader onderzoek op 22 juni 2010 door de inspecteur bij de directie Handhaving-Uitvoering is gebleken dat de echtgenote van appellant in de periode van 14 november 2005 tot 14 november 2006 en vanaf 2 april 2007 in dienstverband werkzaam is geweest bij CSU en dat de daaruit genoten inkomsten door appellant niet aan het Uwv zijn doorgegeven. Het Uwv heeft naar aanleiding hiervan de hoogte van de toeslag met ingang van 4 december 2005 en wel tot en met 1 april 2009 herzien. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze herziening en dit bezwaar vervolgens op 1 maart 2011 ingetrokken.
1.2. Bij besluit van 3 februari 2011 heeft het Uwv de aan appellant betaalde toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) tot een bedrag van € 17.162,90 teruggevorderd. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 21 april 2011 (bestreden besluit) gegrond verklaard waarbij het terug te vorderen bedrag is verminderd tot € 9.926,97, zijnde het over de periode van 4 december 2005 tot en met 1 april 2009 betaalde bedrag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat met het intrekken van het eerder ingediende bezwaar tegen de herziening rechtens onaantastbaar vaststaat dat appellant over de periode van 4 december 2005 tot en met 1 april 2009 te veel toeslag tot een bedrag van € 9.926,97 heeft ontvangen en dat het Uwv derhalve verplicht was de te veel betaalde toeslag als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Naar het oordeel van de rechtbank was de hoogte van het gezinsinkomen van appellant - anders dan bij de herziening en bij de vaststelling van de aflossingscapaciteit - niet bepalend voor de terugvordering. De rechtbank is voorts niet gebleken van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de uit het hersenletsel van appellant voortvloeiende beperkingen niet als zodanig worden aangemerkt. Met betrekking tot het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel heeft de rechtbank overwogen dat er geen sprake is van objectiveerbare gegevens waaruit blijkt dat er van de kant van het Uwv ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen zijn gedaan op basis waarvan appellant mocht begrijpen dat de inkomsten van zijn echtgenote tot 2,5 arbeidsuren per dag niet van invloed zouden zijn op de toeslag.
3. In hoger beroep herhaalt appellant zijn standpunt dat van terugvordering moet worden afgezien vanwege dringende redenen. Het hersenletsel bij appellant heeft tot gevolg dat hij de situatie niet meer kan overzien, omdat er sprake is van sociale ontwrichting. Hij kan niet functioneren zonder hulpverlening. Verder was het Uwv op de hoogte van de inkomsten van zijn partner, ook omdat zij tijdelijk een WAZO-uitkering heeft ontvangen, waarbij door appellant en zijn echtgenote alle loongegevens van de echtgenote aan het Uwv ter beschikking zijn gesteld. De terugvordering zou beperkt moeten worden tot het moment waarop deze loongegevens bekend zijn geworden bij het Uwv. Appellant herhaalt voorts zijn standpunt dat er van de kant van het Uwv sprake is geweest van ondubbelzinnige toezeggingen waaruit hij heeft mogen afleiden dat er geen rekening gehouden zou worden met de inkomsten van zijn echtgenote.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Hetgeen appellant in hoger beroep aanvoert vormt een herhaling van hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd. Er bestaat geen reden daarover anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De door de rechtbank gegeven overwegingen worden in dit verband onderschreven. Volstaan wordt met een verwijzing daarnaar.
5. Uit hetgeen hiervoor in 4.2. is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) Z. Karekezi
JL