ECLI:NL:CRVB:2013:CA2971

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12-1868 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming in de kosten van eigen vervoer wegens gebrek aan medische onderbouwing

In deze zaak heeft appellant, A. te B., hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 februari 2012, waarin zijn aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van eigen vervoer op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) was afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 juni 2013 uitspraak gedaan. Appellant heeft in zijn aanvraag aangegeven dat hij lijdt aan een paniekstoornis met agorafobie, wat volgens hem zijn vermogen om gebruik te maken van collectief aanvullend vervoer belemmert. Het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage heeft de aanvraag echter afgewezen, omdat uit een medisch advies van de GGD Den Haag bleek dat er geen medische bezwaren waren voor het reizen met een taxibus.

De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat het advies van de GGD zorgvuldig tot stand is gekomen en dat er geen reden was om aan de conclusies te twijfelen. Appellant heeft in hoger beroep aanvullende informatie van PsyQ overgelegd, maar de Raad heeft geen steun gevonden voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank. De Raad concludeert dat de psychische klachten van appellant niet zodanig zijn dat hij niet met anderen kan reizen in een taxibus. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter en M.F. Wagner en J. Riphagen als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 12 juni 2013, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/1868 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 februari 2012, 11/5063 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage (college)
Datum uitspraak 12 juni 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.G.M. Haase, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Haase. Het college heeft zich, na bericht, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellant heeft op 7 december 2010 een tegemoetkoming in de kosten van eigen vervoer aangevraagd op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
1.2. Bij besluit van 27 december 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 mei 2011 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat uit de door appellant overgelegde verklaring van PsyQ van 15 februari 2011 naar voren komt dat appellant ondermeer last heeft van een paniekstoornis met agorafobie. De psychische klachten van appellant zijn volgens het college echter niet zodanig dat hij geen gebruik kan maken van gezamenlijk vervoer bestaande uit een taxibus.
1.3. Naar aanleiding van het bij de rechtbank ingestelde beroep heeft de GGD Den Haag op verzoek van het college op 14 november 2011 een medisch advies uitgebracht. De conclusie van dat advies is dat medische bezwaren voor het reizen met collectief aanvullend vervoer niet zijn aangetoond.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat het advies van 14 november 2011 zorgvuldig tot stand is gekomen en dat er geen aanleiding is om aan de conclusies daarvan te twijfelen. Uit de informatie van PsyQ volgt niet dat de psychische klachten van appellant dermate ernstig zijn (geworden) dat hij niet in staat kan worden geacht om met meerdere mensen tegelijk te reizen en dus geen gebruik kan maken van de taxibus. Omdat appellant geen onderbouwing heeft gegeven waaruit blijkt dat de situatie erger is dan de medische gegevens laten zien is de rechtbank van oordeel dat het college de gevraagde vervoersvoorziening op juiste gronden heeft afgewezen.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij als gevolg van de door PsyQ vastgestelde paniekstoornis met agorafobie niet in staat is met anderen in een kleine ruimte te reizen. Daartoe heeft appellant in aanvulling op de verklaring van PsyQ van 15 februari 2011 een nadere verklaring van PsyQ overgelegd van 3 april 2012.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Met juistheid heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, in het bijzonder de nadere verklaring van PsyQ van 3 april 2012, heeft de Raad geen steun gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. Voor zover in deze laatste verklaring van PsyQ - die overigens geen op psychiatrisch onderzoek gebaseerde onderbouwing van de gestelde diagnose bevat - aanvullende informatie wordt verstrekt gaat het immers slechts om algemene informatie over de consequenties die een paniekstoornis met agorafobie voor een patiënt kan hebben, zonder dat de ernst van de aandoening van appellant en de specifiek door hem te ondervinden gevolgen daarvan bij het reizen met meerdere personen worden beschreven.
4.2. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en M.F. Wagner en J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2013.
(getekend) J. Brand
(getekend) S. Aaliouli
GdJ