ECLI:NL:CRVB:2013:CA2376

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-4338 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand op grond van de WWB wegens onvoldoende bewijs van terugbetalingsverplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht is afgewezen. Appellante, die tot en met 7 april 2010 een uitkering op grond van de Ziektewet ontving, diende op 3 juni 2010 een aanvraag in voor bijstand. Het college wees deze aanvraag af op 22 juni 2010, omdat appellante over een te hoog eigen vermogen beschikte. Dit vermogen bestond uit een contant bedrag van € 8.700,--, een Mercedes Benz ter waarde van € 10.000,-- en een Volkswagen Polo ter waarde van € 4.630,--.

Na een ongegrond verklaard bezwaar op 4 november 2010, heeft appellante in beroep aangevoerd dat zij volledig inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie. Ze stelde dat het bedrag van € 8.700,-- toebehoorde aan haar kinderen en dat zij dit bedrag had gebruikt om schulden af te lossen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen en dat de door haar overgelegde schuldverklaringen niet objectief en verifieerbaar zijn.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het college terecht heeft gesteld dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld vanwege de schending van de inlichtingenverplichting door appellante. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/4338 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 23 juni 2011, 10/4310 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
Datum uitspraak: 4 juni 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 2 april 2013, waar partijen - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit van de volgende voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellante heeft tot en met 7 april 2010 een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen. Zij heeft op 3 juni 2010 een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) gedaan. Bij besluit van 22 juni 2010 heeft het college deze aanvraag afgewezen, omdat appellante op 8 april 2010 over een te hoog eigen vermogen beschikt of kan beschikken. Dat vermogen bestaat uit een in februari 2010 contant opgenomen bedrag van € 8.700,--, een Mercedes Benz met een waarde van € 10.000,-- en een Volkswagen Polo met een waarde van € 4.630,--.
1.3. Bij besluit van 4 november 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 22 juni 2010 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellante onvoldoende informatie heeft verstrekt en daarmee de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. In beroep heeft appellante aangevoerd dat zij volledig inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie. Het bedrag van € 8.700,-- behoort toe aan haar kinderen. Daarvan heeft appellante een bedrag van € 5.000,-- gebruikt ter aflossing van schulden aan derden. Voor de aanschaf van de Mercedes Benz heeft zij een bedrag van € 10.000,-- geleend van haar neef. Dat bedrag heeft zij weer afgelost door de Mercedes Benz aan haar neef over te dragen. Ten slotte heeft zij betoogd dat op grond van het Turkse huwelijksvermogensrecht het vermogen voor de helft toebehoort aan haar ex-echtgenoot.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar betoog dat zij erin is geslaagd om het bestaan van haar schuld van € 8.700,-- in voldoende mate aannemelijk te maken. Bovendien heeft appellante wisselend verklaard over de herkomst van dit bedrag en daarmee over deze schuld. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het betoog van appellante over het Turkse huwelijksvermogensrecht evenmin. In de eerste plaats is niet gebleken dat de echtscheiding van appellante een feit is. Ook hoefde het college met die enkele stelling geen rekening te houden, omdat niet gebleken is dat appellante ten tijde van de aanvraag feitelijk niet kon beschikken over het geld en de Volkswagen Polo.
4. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de door appellante overgelegde schuldverklaringen onvoldoende objectief en verifieerbaar zijn en dat appellante geen bewijsstukken heeft overgelegd die de door haar gestelde terugbetalingsverplichting ondersteunen. Appellante heeft met de door overgelegde verklaringen niet aannemelijk gemaakt dat zij met het bedrag van € 8.700,-- voor een bedrag van € 5.000,-- schulden aan derden heeft afgelost. Ook over de schuld van € 10.000,-- heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat daaraan een daadwerkelijke verplichting tot terugbetaling is verbonden. Ook als appellante zou worden gevolgd in haar betoog dat de Mercedes Benz ter aflossing van de lening weer is terugverkocht, is aannemelijk dat zij daarvoor ten minste de dagwaarde (van ruim €11.000,--) heeft ontvangen. Niet duidelijk is geworden wat met dit bedrag is gebeurd. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting niet is vast te stellen.
5. Uit 3 en 4 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en W.H. Bel en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2013.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) T.A. Meijering
HD