ECLI:NL:CRVB:2013:CA2132

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12-1826 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar wegens termijnoverschrijding in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar dat door appellante, A. te B., was ingediend tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Het college had eerder besloten om het persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden van appellante in te trekken, omdat zij niet had voldaan aan de verplichting om verantwoording af te leggen over de besteding van het pgb. Appellante had bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door het college niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig was ingediend.

De rechtbank Amsterdam had in haar uitspraak geoordeeld dat er geen sprake was van verschoonbare termijnoverschrijding, zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellante voerde aan dat zij door zware (rouw) omstandigheden niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter het oordeel van de rechtbank en het college. De Raad stelde vast dat appellante zelf verantwoordelijk is voor de tijdige indiening van een rechtsmiddel en dat zij, ondanks haar omstandigheden, in staat had moeten zijn om iemand te machtigen om namens haar bezwaar te maken.

De Raad benadrukte dat appellante zes meerderjarige kinderen heeft die haar hadden kunnen bijstaan in deze procedure. De Raad concludeerde dat het college op juiste gronden het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/1826 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 februari 2012, 11/4447 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak 29 mei 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Loth, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2013. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Loth en haar dochter [naam dochter]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Smit.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 19 mei 2011 heeft het college het besluit van 20 april van 2010, waarbij aan appellante over 2010 voorlopig een persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden is toegekend, ingetrokken omdat appellante niet heeft voldaan aan de verplichting om verantwoording af te leggen over de besteding van het pgb. Het aan appellante over 2010 uitbetaalde pgb van € 4.977,-- wordt teruggevorderd.
1.2. Tegen dit besluit heeft appellante bij ongedateerde brief, door het college ontvangen op 11 juli 2011, bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft het college op 18 juli 2011 aan appellante meegedeeld dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend. Appellante is verzocht een geldige reden aan te geven voor het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift.
1.3. In reactie daarop heeft [naam dochter] te kennen gegeven dat haar ouders in de periode van 18 mei 2011 tot 20 juni in Marokko verbleven in verband met de ernstige ziekte en het overlijden de zus van appellante en dat appellante na terugkeer in Nederland vanaf 22 juni 2011 tot 28 juni 2011 bij haar zieke zwager heeft gewaakt, die op 28 juni 2011 is overleden. Daarnaast heeft [naam dochter] aangevoerd dat zij en haar zus regelmatig (telefonisch) contact hebben gehad met de medewerkers van de gemeente Amsterdam over het afleggen van verantwoording van het pgb over 2010.
1.4. Bij het bestreden besluit van 4 augustus 2011 heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en een verschoonbare reden daarvoor ontbreekt. Dat appellante wegens familieomstandigheden in het buitenland was, komt voor haar eigen rekening en risico. Appellante had iemand anders kunnen machtigen om namens haar tijdig bezwaar te maken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij is - onder verwijzing naar artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - geoordeeld dat geen sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Raad ligt het op de weg van appellante om toereikende maatregelen te treffen ter behartiging van de eigen belangen. Daarvan is niet gebleken. De smartelijke omstandigheden kunnen niet leiden tot de conclusie dat appellante feitelijk niet in staat was om tijdig bezwaar te maken of dat dit van haar redelijkerwijs niet kon worden gevergd. Voorst is benadrukt dat voor zover appellante in het buitenland al ernstige problemen ondervond, zij binnen de bezwaartermijn in Nederland was teruggekeerd.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door haar geschetste zware (rouw) omstandigheden niet leiden tot verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkheid op grond van daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2. Evenals de rechtbank en het college komt de Raad tot het oordeel dat geen sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding.
4.3. De Raad stelt voorop dat appellante zelf verantwoordelijk is voor de tijdige indiening van een rechtsmiddel. In het geval dat appellante niet in staat is om zelf tijdig een bezwaarschrift in te dienen, kan van appellante worden gevergd dat zij er voor zorg draagt dat een ander dat voor haar doet. Appellante heeft zes meerderjarige kinderen die door haar ingeschakeld en geïnstrueerd hadden kunnen worden om namens haar binnen de bezwaartermijn een bezwaarschrift - zo nodig zonder vermelding van de gronden van het bezwaar - bij het college in te dienen. De Raad stelt vast dat twee dochters van appellante ook daadwerkelijk contact met de gemeente hebben gehad in verband met de verantwoording van het pgb. Dit betekent dat het voor appellante niet volstrekt onmogelijk is geweest om haar belangen te laten behartigen en om tijdig bezwaar te (laten) maken.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat het college op juiste gronden het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, zodat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en R.M. van Male en W. H. Bel als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2013.
(getekend) J. Brand
(getekend) V.C. Hartkamp
QH