ECLI:NL:CRVB:2013:CA1862
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- B.M. van Dun
- K. Wentholt
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van WW-uitkering na zelfstandige werkzaamheden
In deze zaak heeft appellant, die sinds 3 januari 2005 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv om zijn WW-uitkering te herzien en terug te vorderen. De WW-uitkering werd beëindigd op 2 januari 2006 omdat appellant volledig werkzaam was als zelfstandige. Het Uwv heeft op basis van een onderzoeksrapport van 9 januari 2009 besloten om de WW-uitkering van appellant met terugwerkende kracht te herzien, omdat hij onterecht WW-uitkering had ontvangen over de periode van 30 mei 2005 tot en met 1 januari 2006. Dit leidde tot een terugvordering van € 8.645,78 en een boete van € 869,- wegens schending van de inlichtingenplicht.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv heeft deze bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat zijn financiële situatie een dringende reden is om van terugvordering af te zien en dat de boete ten onrechte is opgelegd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden in de financiële situatie van appellant geen dringende reden heeft gezien om van terugvordering af te zien. Ook werd de boete als evenredig beoordeeld, ondanks de financiële situatie van appellant. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat het hoger beroep niet slaagde en het besluit van 19 oktober niet onrechtmatig was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 29 mei 2013.