ECLI:NL:CRVB:2013:CA1704
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- B.M. van Dun
- K. Wentholt
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ziekengeld en geschiktheid voor arbeid na medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant, die zich op 22 februari 2011 ziek meldde vanwege lichamelijke en psychische klachten. Appellant, die als uitzendkracht werkte als tomatenplukker, ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Ziektewet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde de uitkering per 29 september 2011, na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing, waarbij hij stelde dat zijn klachten onvoldoende waren erkend en dat er nog steeds medische belemmeringen waren voor het verrichten van zijn arbeid.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek dat aan de beslissing ten grondslag lag, zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen objectief medische redenen waren die erop wezen dat appellant op de datum in geding niet in staat was om zijn werk als tomatenplukker te verrichten. Ondanks dat appellant (para)medische informatie overlegde waaruit bleek dat hij nog steeds onder behandeling was, kon de Raad niet concluderen dat er op de datum van beëindiging van de uitkering sprake was van ongeschiktheid voor arbeid.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering had beëindigd. Er was geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 29 mei 2013.