ECLI:NL:CRVB:2013:CA1703

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12-2479 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na ziekmelding met paniekstoornis en agorafobie

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant, die zich ziek had gemeld wegens een paniekstoornis met agorafobie. Appellant was van 1 oktober 2008 tot en met 31 mei 2009 werkzaam als financieel controller, maar zijn dienstverband werd beëindigd vanwege een reorganisatie. Op 11 oktober 2010 meldde hij zich ziek, waarna hem een Ziektewet-uitkering werd toegekend. Het Uwv verklaarde appellant per 8 juni 2011 hersteld en beëindigde de uitkering, omdat er geen directe aanleiding voor de ziekmelding kon worden vastgesteld. Appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat appellant sinds 2002 psychische klachten had, maar dat hij in staat was om te werken als financieel controller. De rechtbank oordeelde dat de door appellant overgelegde verlofkaarten en verklaringen van zijn werkgever onvoldoende bewijs boden voor zijn ongeschiktheid. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het Uwv nader onderzoek had moeten verrichten naar zijn functioneren en dat er informatie van de behandelend psychiater ingewonnen had moeten worden.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts. De Raad bevestigde dat appellant op de datum in geding in staat was om zijn werkzaamheden te verrichten, ondanks zijn psychische klachten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

12/2479 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 maart 2012, 11/4147 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. Th. Martens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2013. Appellant is verschenen bij mr. Martens. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was laatstelijk van 1 oktober 2008 tot en met 31 mei 2009 werkzaam als financieel controller bij [naam werkgever] ([werkgever]). In verband met een reorganisatie is zijn dienstverband beëindigd. Op 11 oktober 2010, appellant ontving toen een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, heeft appellant zich ziek gemeld wegens klachten voortkomende uit een paniekstoornis. Aan appellant is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. Bij besluit van 1 juni 2011 heeft het Uwv appellant per 8 juni 2011 hersteld verklaard voor zijn arbeid en de ZW-uitkering met ingang van die dag beëindigd. Redengevend hiervoor is geweest dat er geen directe aanleiding voor de ziekmelding van 11 oktober 2010 kan worden vastgesteld en dat appellant met zijn al langer bestaande klachten en beperkingen, arbeid kon verrichten. Bij besluit van 22 juli 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen dit besluit gerichte bezwaar, in overeenstemming met de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat niet in geschil is dat appellant sinds 2002 psychische klachten heeft die zijn gebaseerd op een paniekstoornis met agorafobie en dat er geen reden is te twijfelen aan de stelling van het Uwv dat appellant in de periode van 1 oktober 2008 tot en met 31 mei 2009 met zijn klachten en beperkingen is staat is geweest te werken als financieel controller. De rechtbank acht de door appellant overgelegde verlofkaarten en een verklaring van zijn werkgever dat hij zich tijdens zijn dienstverband regelmatig ziek meldde dan wel verlofuren nam om zijn werkdag te bekorten, hiertoe onvoldoende. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek door de bewaarverzekeringsarts zorgvuldig is geweest, gebaseerd op voldoende medische informatie van de behandelaars van appellant en dat deugdelijk is gemotiveerd dat geen sprake is van een toename van de psychische klachten van appellant per 8 juni 2011.
3. In hoger beroep heeft appellant wederom gewezen op de verklaring van de werkgever dat hij tijdens het relatief korte dienstverband veelvuldig (kortdurend) ziek was en zeer regelmatig verlofuren heeft opgenomen om de werkdag te bekorten. Het Uwv had volgens hem nader onderzoek moeten verrichten naar zijn functioneren als financieel controller in zijn laatste dienstverband. Verder heeft appellant gesteld dat het Uwv bij de behandelend psychiater informatie had moeten inwinnen over zijn afwijkende standpunt ten aanzien van de gevolgen voor appellant van zijn agorafobie.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt ten aanzien van de verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn. Onder “zijn arbeid” wordt verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. In dit geval betreft dat het werk van financieel controller.
4.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldig en toereikend gemotiveerd verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De bezwaarverzekeringsarts heeft bij zijn beoordeling de toen bekende medische informatie over appellant betrokken en in de informatie over de na het nemen van het bestreden besluit door appellant gestarte behandeling bij GGZ-Centraal geen aanleiding hoeven zien om de beoordeling op de datum in geding (8 juni 2011) bij te stellen. Blijkens de door appellant in beroep overgelegde rapportage van de aan GGZ-Centraal verbonden psychiater W.J. Lubberding van 11 oktober 2011 heeft deze psychiater de diagnose paniekstoornis met agorafobie gesteld. De bezwaarverzekeringsarts heeft hierover opgemerkt dat appellant al eerder bekend was met deze diagnose en dat aannemelijk is dat deze ook op de datum in geding aanwezig was, maar dat niet is komen vast te staan dat er sprake is van toegenomen klachten en beperkingen op basis waarvan hij op de datum in geding niet meer het werk zou kunnen doen dat hij eerder met dezelfde klachten en beperkingen heeft kunnen doen. Er is geen reden tot twijfel aan de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat uit het psychiatrisch onderzoek niet blijkt van beperkingen voor “zijn arbeid”. Dit betekent ook dat het Uwv geen aanleiding heeft hoeven zien de psychiater nader over zijn bevindingen te bevragen.
4.3. Blijkens zijn verlofkaarten nam appellant tijdens zijn werk bij [werkgever] regelmatig verlofuren op waarmee zijn werkdag werd bekort. Volgens de brief van de voormalig werkgever aan appellant van 12 december 2011, waarin ook is vermeld dat hij zeer regelmatig (kortdurend) ziek was, kon appellant op deze manier zijn lichaam enigszins rust geven in de verwachting dat hij de volgende dag weer aan het werk zou kunnen gaan. Uit deze brief blijken niet aard en omvang van de ziekmeldingen, zodat daaruit niet volgt dat sprake is van een bovengemiddeld ziekteverzuim waaruit ongeschiktheid voor de functie blijkt. Evenmin kan dit uit het regelmatig opnemen van verlofuren worden opgemaakt. Werknemers hebben immers recht op verlof en kunnen dit, in overleg met de werkgever, opnemen. Appellant heeft zijn verlofdagen zo opgenomen dat hij regelmatig de werkdagen bekortte. Dat hij dit deed om zijn lichaam rust te kunnen geven, is geen bewijs van het arbeidsongeschikt zijn, maar sluit aan bij de recuperatiefunctie van het verlof. Omdat uit de verlofkaarten niet anders blijkt dan van het gebruik van het aan iedere werknemer toekomende recht tot het opnemen van verlofuren, was er geen aanleiding voor het Uwv om nader onderzoek bij de werkgever te verrichten naar de wijze waarop appellant zijn functie heeft vervuld.
4.4. Uit hetgeen is overwogen in 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2013.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) D.E.P.M. Bary
NK