ECLI:NL:CRVB:2013:CA1682

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12-3577 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering wegens meerinkomen en administratieve fouten bij werkgever

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een vordering wegens meerinkomen die is ingesteld door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tegen een betrokkene die in 2008 de bijverdiengrens heeft overschreden. De betrokkene stelde dat deze overschrijding het gevolg was van een administratieve fout van een van zijn werkgevers, die hem abusievelijk te veel loon had uitbetaald. De rechtbank had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak vernietigd en het beroep ongegrond verklaard.

De Raad overwoog dat de Minister bij de vaststelling van het toetsingsinkomen gehouden was om de gegevens van de belastingdienst te volgen, zoals vastgelegd in de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De Raad benadrukte dat de wetgever heeft gekozen voor het door de belastingdienst vastgestelde verzamelinkomen als bepalend voor het toetsingsinkomen en dat de schuld aan het overschrijden van de bijverdiengrens geen voorwaarde is voor het opleggen van de vordering wegens meerinkomen. De omstandigheid dat de bijverdiengrens is overschreden door een administratieve fout van de werkgever kan niet leiden tot het afzien van de vordering.

De uitspraak van de Raad bevestigt dat de Minister niet kan afwijken van de gegevens van de belastingdienst en dat de betrokkene verantwoordelijk is voor de gevolgen van de vastgestelde bijverdiensten, ongeacht de administratieve fouten van derden. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gedaan.

Uitspraak

12/3577 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2012, 11/1863 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 31 mei 2013
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.M.S. Slagter. Betrokkene is verschenen.
OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 21 juni 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van appellant van 16 april 2011 ongegrond verklaard. In het besluit van 16 april 2011 heeft appellant onder toepassing van artikel 3.17 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) een vordering vastgesteld wegens teveel bijverdiensten van betrokkene in het jaar 2008. Appellant heeft, uitgaande van het door de belastingdienst vastgestelde verzamelinkomen van betrokkene in 2008 van € 13.206,-, vastgesteld dat de voor 2008 gestelde bijverdiengrens van € 12.916,17 met een bedrag van € 289,83 is overschreden, zodat betrokkene in totaal een bedrag van € 1.227,75 aan appellant moet betalen. De vordering is samengesteld uit € 289,83 meerinkomen en € 937,92 wegens het bezit van de OV-studentenkaart.
2.1. Betrokkene heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij vindt het opleggen van een vordering wegens teveel bijverdiensten in zijn geval onrechtvaardig. De bijverdiengrens is overschreden door een administratieve fout van een van zijn werkgevers. Deze heeft abusievelijk in 2008 een bedrag van € 444,05 teveel loon aan hem uitbetaald, welk bedrag in 2009 aan die werkgever is terugbetaald. De belastingdienst heeft zijn verzoek om het verzamelinkomen over 2008 te verminderen met het teveel betaalde loon van € 444,05 afgewezen. Per saldo wordt hij dan ook gestraft voor een handeling van een derde die hem niet toegerekend kan worden.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 16 april 2011 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank is van oordeel dat aan betrokkene ten onrechte een vordering wegens meerinkomen is opgelegd. Daartoe is, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 4 januari 2008, LJN BC2212, overwogen dat appellant bij de vaststelling van het toetsingsinkomen niet zonder meer mag afgaan op de gegevens van de belastingdienst. De Minister heeft een eigen onderzoeksplicht indien de studerende aannemelijk maakt dat de gegevens van de belastingdienst leiden tot een onjuiste vaststelling van het toetsingsinkomen. Betrokkene heeft naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat de gegevens van de belastingdienst leiden tot een onjuiste vaststelling van zijn toetsingsinkomen. Uit de door betrokkene overgelegde gegevens blijkt genoegzaam dat de hoogte van het loon van betrokkene over 2008 is vervuild met een bedrag van € 444,05 ter zake dubbel uitbetaalde uren, de jaaropgave 2008 in zoverre onjuist is en dat deel van het loon derhalve ten onrechte is meegenomen bij de vaststelling van de aanslag 2008. Appellant heeft dan ook ten onrechte een bedrag van € 444,05 meegenomen bij de berekening van het meerinkomen. De bijverdiengrens wordt niet overschreden indien dit bedrag niet wordt meegerekend.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de uitspraak van de Raad met LJN BC2212 niet van betekenis is voor deze zaak. De per 1 januari 2008 geldende bepalingen voor de vaststelling van het toetsingsinkomen leiden ertoe dat het appellant vanaf het jaar 2008 niet is toegestaan af te wijken van het door de belastingdienst vastgestelde verzamelinkomen of belastbare loon. Voorts wordt gesteld dat uit de door betrokkene overgelegde beslissing van de belastingdienst van 21 juli 2011 blijkt dat de gegevens van de belastingdienst niet leiden tot een onjuiste vaststelling van het toetsingsinkomen van betrokkene.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor de van toepassing zijnde regelgeving wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak onder overweging 2.
4.2. Appellant heeft het bij artikel 3.17 van de Wsf 2000 in aanmerking te nemen toetsingsinkomen ingevolge het bepaalde in artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000 en artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), terecht vastgesteld op het door de belastingdienst vastgestelde verzamelinkomen van betrokkene over 2008. Uit de bewoordingen van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir volgt dat de vaststelling van het verzamelinkomen is voorbehouden aan de inspecteur van de belastingdienst. Appellant was dan ook gehouden de vaststelling van het toetsingsinkomen van betrokkene over 2008 te baseren op de gegevens van de belastingdienst. Door de wijziging van het begrip toetsingsinkomen in artikel 3.17 van de Wsf 2000 per
1 januari 2008, bezien in samenhang met artikel 1.1 van de Wsf 2000 en artikel 8 van de Awir, heeft de door de rechtbank genoemde uitspraak van de Raad met LJN BC2212 geen gelding voor de vaststelling van het toetsingsinkomen voor de vordering wegens meerinkomen vanaf het jaar 2008. Ook overigens is geen reden om de vaststelling van het verzamelinkomen van betrokkene over 2008 door de belastingdienst voor onjuist te houden. Het in 2008 uitbetaalde loon is inkomen over 2008, ook al is het deels onverschuldigd betaald.
4.3. Verder verbiedt artikel 11.5, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000, zoals deze bepaling luidde in 2008, appellant om af te wijken van het begrip toetsingsinkomen. De wetgever heeft er onmiskenbaar voor gekozen dat het door de belastingdienst vastgestelde verzamelinkomen bepalend is voor de vaststelling van het toetsingsinkomen en daarmee van het meerinkomen. Schuld aan het overschrijden van de bijverdiengrens is daarnaast geen toepassingsvoorwaarde voor het opleggen van de vordering wegens meerinkomen ingevolge artikel 3.17 van de Wsf 2000. Vorenstaande betekent dan ook dat de omstandigheid dat de bijverdiengrens is overschreden door een administratieve fout van de werkgever er niet toe kan leiden dat mag worden afgezien van het opleggen van de vordering wegens meerinkomen.
4.4. Hetgeen is overwogen in 4.2 en 4.3 betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en M.C. Bruning en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2013.
(getekend) T. Hoogenboom
(getekend) J.R. Baas
HD