ECLI:NL:CRVB:2013:CA1646

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12-2854 WTOS
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nihilstelling tegemoetkoming WTOS en terugvordering van studiekosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De zaak betreft de nihilstelling van de tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos) voor de dochter van appellant, die een VM2-opleiding volgt. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had eerder besloten de tegemoetkoming op nihil te stellen en een bedrag van € 658,99 terug te vorderen van appellant. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat de dochter ten onrechte geregistreerd stond voor een opleiding aan het ROC Nijmegen, terwijl zij in werkelijkheid ingeschreven was bij het Kandinskycollege.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De rechtbank had vastgesteld dat de inschrijving van de dochter conform de Tijdelijke regeling subsidiëring experimenten leergang VMBO-MBO2 2008-2013 was. De betrokken leerling was ingeschreven bij het voortgezet onderwijs en als extraneus deelnemer bij een MBO-opleiding. De Raad oordeelde dat de inschrijving bij het Kandinskycollege voor de experimentele leergang VMBO basisberoeps correct was en dat de registratie bij het ROC als examendeelnemer niet leidde tot een andere conclusie.

Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat zijn dochter als student bij het ROC stond ingeschreven en dat haar opleiding onder een BOL-opleiding viel. De Raad oordeelde echter dat de argumenten van appellant in grote lijnen een herhaling waren van wat eerder was aangevoerd en dat de rechtbank deze gronden afdoende had besproken. De Raad concludeerde dat de inschrijving van de dochter bij het ROC als examendeelnemer doorslaggevend was en dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

12/2854 WTOS
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 2 mei 2012, 11/990 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister)
Datum uitspraak: 31 mei 2013
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2013. Appellant is niet verschenen. De Minister was vertegenwoordigd door drs. P.M.S. Slagter.
OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 25 mei 2011 (bestreden besluit) heeft de Minister gehandhaafd zijn besluit van 18 maart 2011. Bij laatstgenoemd besluit heeft de Minister de aan appellant toegekende tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos) voor het studiejaar 2010-2011 voor zijn dochter [naam dochter] op nihil gesteld en € 658,99 van appellant teruggevorderd. De Minister heeft zich op het standpunt gesteld dat [naam dochter], die een zogenoemde VM2-opleiding volgt, aanvankelijk ten onrechte stond geregistreerd voor een opleiding aan het ROC Nijmegen. Gebleken is dat zij de opleiding VM2 volgt aan het Kandinskycollege en staat ingeschreven bij het voortgezet onderwijs.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe verwezen naar de Tijdelijke regeling subsidiëring experimenten leergang VMBO-MBO2 2008-2013 (Stcrt. 2008, nr. 111 (Tijdelijke regeling). Blijkens de toelichting bij de Tijdelijke regeling staat de betrokken leerling ingeschreven als leerling bij het voortgezet onderwijs en als extraneus deelnemer bij een MBO-opleiding. [naam dochter] stond ingeschreven bij het Kandinsky-VMBO en vanaf 1 augustus 2010 als extraneus deelnemer bij het ROC Nijmegen. De VM2-opleiding van [naam dochter] wordt gegeven door en onder verantwoordelijkheid van het Kandinskycollege, conform de bepalingen in de Tijdelijke regeling. Gelet op de intrekking van artikel 2.4 van de Wtos met ingang van 1 augustus 2009, in samenhang met artikel 12.12 van de Wtos, kan voor het openbaar voortgezet onderwijs dat aan het Kandinsky wordt gegeven met ingang van het schooljaar 2010-2011 geen tegemoetkoming op grond van de Wtos meer worden verstrekt. Dat het VM2-onderwijs volgens de Tijdelijke regeling zou moeten worden verzorgd op één locatie, hetgeen volgens [naam dochter] niet zo is, is in deze procedure niet relevant. Appellant kan bij de Belastingdienst vragen om verhoging van het kindgebonden budget.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat [naam dochter] stond ingeschreven als student bij het ROC. Haar opleiding valt onder een BOL-opleiding. Het ROC was verantwoordelijk voor de begeleiding van de stage. Het onderwijs werd niet gegeven op één locatie maar op drie locaties.Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant de inschrijving van [naam dochter] bij het ROC, haar diploma van het ROC, de beroepspraktijkvormingsovereenkomst en de onderwijsovereenkomst van het ROC Nijmegen overgelegd.
4.1 De Raad overweegt als volgt.
4.2. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in grote lijnen een herhaling van hetgeen hij bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en - met verwijzing naar de relevante wetsartikelen - met juistheid overwogen waarom zij niet slagen.
4.3. De inschrijving van [naam dochter] heeft plaatsgevonden conform het bepaalde in de Tijdelijke regeling. Volgens de Basisregistratie onderwijsnummer (BRON) staat [naam dochter] ingeschreven bij het Kandinskycollege voor de experimentele leergang VMBO basisberoeps. Bij het ROC staat zij ingeschreven als examendeelnemer. Dit komt overeen met hetgeen in de door appellant overgelegde onderwijsovereenkomst is vermeld: ‘Inschrijving voor uitsluitend de examenvoorziening’. De beroepspraktijkvormingsovereenkomst verwijst naar de onderwijsovereenkomst en zegt niets over de vorm van inschrijving bij het ROC. Dat de stagebegeleiding plaats vindt door een praktijkdocent van het ROC is niet bepalend voor de status van [naam dochter]. Overigens vindt de loopbaanbegeleiding, volgens het door appellant eveneens overgelegde studentgegevensformulier, plaats door het Kandinsky. Dat, zoals appellant stelt, gebruik werd gemaakt van onderwijsvoorzieningen van het ROC en op meer locaties les werd gegeven, leidt evenmin tot een ander oordeel. De inschrijving van [naam dochter] bij het ROC als examendeelnemer is doorslaggevend.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en M.C. Bruning en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2013.
(getekend) T. Hoogenboom
(getekend) J.R. Baas
HD