ECLI:NL:CRVB:2013:CA1644

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12-2630 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering studiefinanciering wegens niet voldoen aan werkvereisten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van studiefinanciering van een Hongaarse appellante. De appellante ontving studiefinanciering vanaf november 2009, maar in de maanden januari tot en met augustus 2010 voldeed zij niet aan de minimumeis van 32 uren per maand werken, wat leidde tot het verlies van haar recht op studiefinanciering. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had eerder besloten om de studiefinanciering te herzien en terug te vorderen, en dit besluit werd door de rechtbank 's-Gravenhage bevestigd.

De appellante voerde aan dat zij wel degelijk 32 uren per maand had gewerkt en overhandigde bewijsstukken, waaronder een verklaring van haar voormalig werkgever en gewijzigde salarisspecificaties. De rechtbank oordeelde echter dat de overgelegde salarisspecificaties aangaven dat zij feitelijk slechts 21,75 uren per maand had gewerkt. De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de gewijzigde salarisspecificaties niet voldoende bewijs boden om aan te tonen dat de appellante aan de werkvereisten voldeed.

De Raad concludeerde dat de appellante niet had aangetoond dat zij in de relevante periode 32 uren per maand had gewerkt, en bevestigde de beslissing van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan in een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing unaniem steunden. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

12/2630 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 16 maart 2012, 11/667 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (Hongarije) (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister)
Datum uitspraak: 31 mei 2013
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken in het geding gebracht, deels naar aanleiding van een vraagstelling van de Raad. De Minister heeft zijn zienswijze hierover naar voren gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2013. Appellante is niet verschenen. De Minister heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.M.S. Slagter.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft de Hongaarse nationaliteit. Zij ontving studiefinanciering vanaf november 2009. Bij besluiten van 12 februari 2011 is de aan haar toegekende studiefinanciering vanaf 1 januari 2010 herzien en teruggevorderd. Voorts is ten laste van appellante een OV-schuld vastgesteld.
1.2. Het door appellante tegen de besluiten van 12 februari 2011 ingediende bezwaarschrift, is bij besluit van 19 april 2011 (bestreden besluit) onder verwijzing naar de artikelen 39 van het EG-verdrag, artikel 7, tweede lid, van de EG-Verordening 1612/68, de artikelen 2.2, 3.27, 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, en 7.4 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) en het door de Minister gevoerde beleid ongegrond verklaard. Te kennen gegeven is daarbij dat de Minister studerende niet-Nederlandse EU-onderdanen aanmerkt als migrerend werknemer indien en zolang zij ten minste 32 uren per maand werken en dat in het onderhavige geval na controle gebleken is dat appellante in de maanden januari tot en met augustus 2010 niet heeft voldaan aan die minimumeis, zodat geen recht meer op studiefinanciering bestond. Uit de door appellante overgelegde salarisspecificaties van januari tot en met augustus 2010 blijkt namelijk dat appellante in die maanden daadwerkelijk 21,75 uur per maand heeft gewerkt. Nu in de maand augustus 2010 geen recht op studiefinanciering bestond, kon appellante ook geen aanspraak maken op studiefinanciering over de periode vanaf september 2010 waarin zij in het kader van haar studie verplicht stage liep.
2.1. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Aangevoerd is, onder meer, dat zij in de periode januari tot en met augustus 2010 wel 32 uren per maand heeft gewerkt. Ter ondersteuning van deze stelling is een brief van 9 november 2011 van haar voormalig werkgever, [naam voormalig werkgever], overgelegd waarin deze verklaart dat appellante werkzaamheden heeft uitgevoerd conform de met haar gesloten arbeidsovereenkomst en dat enkel de loonstroken niet correct blijken te zijn geweest. Voorts is een e-mailbericht overgelegd van 2 november 2011 van [naam bedrijf], het bedrijf dat voor de voormalig werkgever de salarissen verwerkt, waarin wordt verklaard dat het arbeidscontract verkeerd is geïnterpreteerd.
2.2. De rechtbank heeft het beroep van appellante bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Overwogen is daartoe onder meer dat appellante weliswaar een arbeidsovereenkomst voor 32 uren per maand had, maar op de overgelegde salarisspecificaties over de in geding zijnde periode vermeld is dat zij feitelijk 21,75 uren per maand heeft gewerkt. Bovendien komt het maandelijks ontvangen loon overeen met het op de salarisspecificaties vermelde uurloon vermenigvuldigd met 21,75. Onduidelijk blijft waarom die salarisspecificaties onjuist zouden zijn. Uit de overgelegde verklaringen volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat appellante in de in geding zijnde periode 32 uren per maand heeft gewerkt. Evenmin is aangetoond dat de salarisspecificaties nadien zijn gecorrigeerd.
3. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij in de hier aan de orde zijnde periode 32 uren per maand heeft gewerkt. Ter onderbouwing van dit standpunt zijn in hoger beroep gewijzigde salarisspecificaties overgelegd waarop 32 loonuren per maand zijn vermeld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd en gebleken leidt de Raad niet tot een ander oordeel dan waartoe de rechtbank is gekomen.
4.2.1. De oorspronkelijke salarisspecificaties vermelden 21,75 loonuren per maand en een uurloon van € 11,64. De in hoger beroep overgelegde gewijzigde salarisspecificaties vermelden 32 loonuren per maand en een uurloon van € 6,94. De gewijzigde salarisspecificaties leiden tot een lager maandelijks brutoloon dan het brutoloon dat is vermeld op de oorspronkelijke salarisspecificaties.
4.2.2. Uit de in hoger beroep desgevraagd overgelegde bankafschriften van appellante, alsmede uit die van haar voormalig werkgever, blijkt dat zij is uitbetaald conform de oorspronkelijke salarisspecificaties. Appellante heeft voorts geen antwoord gegeven op de vraag van de Raad of ze het teveel genoten loon, dat voortvloeit uit het verschil in brutoloon tussen de oorspronkelijke en gewijzigde salarisspecificaties, heeft moeten terugbetalen aan de voormalig werkgever. Op geen enkele wijze is gebleken dat de salarisbetaling (uiteindelijk) conform de gewijzigde salarisspecificaties heeft plaatsgevonden. Dit brengt met zich dat appellante ook in hoger beroep niet heeft aangetoond dat zij in de maanden januari tot en met augustus 2010 feitelijk 32 uren per maand heeft gewerkt.
4.3. Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.2.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en M.C. Bruning en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2013.
(getekend) T. Hoogenboom
(getekend) J.R. Baas
HD