09/6219 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
7 oktober 2009, 09/1970 (aangevallen uitspraak)
Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
Datum uitspraak 29 mei 2013.
Namens appellante heeft mr. M.G. Cantarella, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Cantarella. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante is bekend met hereditaire motorische en sensorische neuropathie (HMSN) en chronische depressie. Op 16 april 2008 heeft E. Vos, consulent van MEE Zuid-Holland Noord (MEE-consulent), namens appellante bij CIZ een aanvraag ingediend om wijziging van de verleende indicatie voor de functie Ondersteunende Begeleiding (OB) algemeen van klasse 2 naar klasse 4.
1.2. Bij besluit van 30 mei 2008, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 februari 2009 (bestreden besluit), heeft CIZ over de periode van 30 mei 2008 tot en met 29 mei 2010 een indicatie gegeven voor de functie OB algemeen naar opnieuw klasse 2 (2 tot 3,9 uur per week). Aan het bestreden besluit heeft CIZ het advies van medisch adviseur Van der Heide (medisch adviseur) van 9 februari 2009 ten grondslag gelegd. Deze adviseert dat de indicatie OB algemeen klasse 2 de mogelijkheden van appellante voldoende lijkt te ondersteunen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat CIZ zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er gezien de sociale contacten van appellante en haar mogelijkheden om zelfstandig activiteiten te bereiken geen reden is om OB klasse 4 te indiceren.
3. Appellante heeft in hoger beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. De rechtbank miskent dat appellante een beperkte omvang van contacten heeft. De enkele familieleden die appellante nog heeft, kunnen niet de gewenste hulp bieden. Haar zoon werkt voltijds en haar oma is hoogbejaard. Bovendien is het indicatiebesluit innerlijk tegenstrijdig, omdat enerzijds wordt vastgesteld dat het voor appellante problematisch is om zelfstandig de stap te zetten naar het vergroten van de sociale contacten en het maatschappelijk participeren en anderzijds het standpunt van CIZ is dat er voldoende sociale contacten zijn. Verder heeft de medisch adviseur ten onrechte geen tweede arts geraadpleegd en heeft CIZ er onvoldoende rekening mee gehouden dat haar ziektebeeld progressief is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor het wettelijk kader verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1. Tussen partijen is slechts de omvang van de geïndiceerde functie OB algemeen in geschil. Bij de beoordeling hiervan toets CIZ aan Bijlage 6 van de op artikel 11 van het Zorgindicatiebesluit gebaseerde Beleidsregels indicatiestelling AWBZ (Beleidsregels). De rechtbank heeft overwogen dat CIZ bij het nemen van het indicatiebesluit beoordelingsvrijheid toekomt die de rechtbank terughoudend toetst. Naar vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld CRvB 23 september 2009, LJN BJ9329) komt aan CIZ geen beoordelingsvrijheid toe bij de uitleg van de algemeen verbindende voorschriften die op
(het nemen van) een indicatiebesluit van toepassing zijn. Noch de tekst van die algemeen verbindende voorschriften noch de aard van de door CIZ uit te oefenen bevoegdheid geeft daartoe aanleiding. Dit betekent dat de bestuursrechter de uitleg die CIZ aan de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften geeft, vol dient te toetsen en zo nodig zijn uitleg in de plaats dient te stellen van die van het indicatieorgaan. Voor een terughoudende toetsing is dan ook geen plaats. Dit betekent dat de rechtbank, door zich in de aangevallen uitspraak te beperken tot de vraag of CIZ de omvang van de indicatie in redelijkheid op klasse 2 heeft kunnen vaststellen, een onjuiste toetsingsmaatstaf heeft aangelegd. De aangevallen uitspraak komt om die reden voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep beoordelen.
4.2. Ingevolge onderdeel 4.1 van Bijlage 6 van de Beleidsregels, voor zover van belang, wordt de omvang van de functie OB vastgesteld in klassen. De omvang is zodanig dat de verzekerde in staat is op een aanvaardbaar niveau te functioneren en/of in staat is te voorkomen dat hij in een sociaal isolement komt te verkeren. Het deelnemen aan een sociale activiteit gedurende een dagdeel per week (dit is gelijk aan maximaal vier uur individuele ondersteunende begeleiding) wordt voldoende geacht om een sociaal isolement verder te voorkomen.
4.3. Bij de aanvraag heeft de MEE-consulent over de omvang van de gewenste zorg aangegeven dat appellante begeleiding nodig heeft om de dag goed op te starten en in een ritme te komen om uiteindelijk ook haar leefwereld naar buiten toe te vergroten. Dit zou bij voorkeur kunnen worden vormgegeven op twee of drie dagen per week. A.M. van Eeden, sociaal psychiatrisch verpleegkundige van PsyQ, heeft in haar brief van 18 januari 2008 aangegeven dat uitbreiding van ondersteunende zorg noodzakelijk is ter ondersteuning van het naar buiten gaan om ontspannende activiteiten te ondernemen. De medisch adviseur heeft in het advies van 9 februari 2009 vermeld dat appellante in staat is zichzelf te verplaatsen per auto en de honden uit te laten, maar dat zij hier moeizaam toe komt door haar depressiviteit. Ter zitting van de Raad heeft appellante aangevoerd meer hulp nodig te hebben om te voorkomen dat zij in een sociaal isolement raakt.
4.4. Op grond van wat is overwogen in 4.3 wordt geoordeeld dat de omvang van de sociale contacten en activiteiten niet in geschil is, maar dat de omvang van de ondersteuning om deze contacten en activiteiten te behouden en uit te breiden centraal staat. Appellante heeft niet met concrete gegevens onderbouwd waarom de door CIZ geïndiceerde omvang klasse 2 (2 tot 3,9 uur per week) voor OB algemeen in haar geval niet toereikend is om te voorkomen dat zij in een sociaal isolement komt te verkeren. Deze grond slaagt dan ook niet.
4.5. De grond dat de medisch adviseur van CIZ ten onrechte geen tweede arts heeft geraadpleegd, slaagt evenmin, reeds omdat uit het medisch advies van 9 februari 2009 blijkt dat de medisch adviseur heeft overlegd met zijn collega I. Visee en bij het advies ook het oordeel van de medisch adviseur van het College voor zorgverzekeringen heeft betrokken. Ten slotte komt uit de medische advisering naar voren dat het ziektebeeld van eiseres volledig in de beoordeling is betrokken.
4.6. Uit wat is overwogen onder 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en W.H. Bel en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2013.