ECLI:NL:CRVB:2013:CA1059

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12-2272 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Venlo tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond. De rechtbank had op 15 juli 2011 geoordeeld dat het college de aanvraag van betrokkene om bijzondere bijstand voor budgetbeheer ten onrechte had afgewezen. Betrokkene had op 30 maart 2010 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van budgetbeheer over 2009 en 2010, maar het college had deze aanvraag op 6 juli 2010 afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom de kosten voor individueel budgetbeheer niet als noodzakelijke kosten konden worden aangemerkt en dat de door het college ingeschakelde Plangroep niet als een toereikende voorziening kon worden beschouwd.

Na de uitspraak van de rechtbank heeft het college op 13 januari 2012 een nieuw besluit genomen, waarin het opnieuw de aanvraag van betrokkene afwees. Betrokkene heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad. Tijdens de zitting op 9 april 2013 is betrokkene niet verschenen, maar het college heeft zich laten vertegenwoordigen. De Raad heeft vastgesteld dat betrokkene niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan, waardoor het college niet in staat was om de aanvraag op de juiste wijze te beoordelen. De Raad heeft geoordeeld dat het college terecht de aanvraag om bijstand heeft afgewezen, omdat betrokkene onvoldoende gegevens heeft overgelegd om zijn aanspraak op bijzondere bijstand te onderbouwen.

De Raad heeft het beroep van betrokkene tegen het besluit van 13 januari 2012 ongegrond verklaard en het college veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 472,-- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan op 21 mei 2013.

Uitspraak

12/2272 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 15 juli 2011, 10/1682 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (betrokkene)
het college van burgemeester en wethouders van Venlo (college)
PROCESVERLOOP
Het college heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 15 juli 2011.
Ter uitvoering van de uitspraak heeft het college bij besluit van 13 januari 2012 (bestreden besluit) een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Mr. J.H.M. Verstraten heeft namens betrokkene tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank Roermond.
Het college heeft een verweerschrift ingediend bij de rechtbank.
Het beroepschrift en het verweerschrift zijn doorgezonden naar de Raad.
Het college heeft het door hem ingestelde hoger beroep, bij de Raad bekend onder nummer 11/5019 WWB, ingetrokken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2013. Betrokkene is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C.W.M.G. Volleberg.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 30 maart 2010 is namens betrokkene bij appellant een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend voor de kosten van budgetbeheer over 2009 en 2010.
1.2. Bij besluit van 6 juli 2010 heeft het college de aanvraag afgewezen.
1.3. Bij besluit van 29 november 2010 (het aanvankelijk bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 6 juli 2010 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat vanaf september 2009 Plangroep is ingehuurd voor werkzaamheden op het gebied van schuldhulpverlening en dat de hulpverlening door Plangroep een voorliggende voorziening is die geacht wordt toereikend en passend te zijn. Tot september 2009 was er geen voorliggende voorziening en dient de aanvraag te worden getoetst aan artikel 35 van de WWB en het gemeentelijk beleid. Betrokkene kan echter geen aanspraak maken op bijzondere bijstand omdat uit de medische verklaring van psychiater T.P.J. Hans van 23 september 2010 blijkt dat niet het vrijblijvende budgetbeheer, maar een veel zwaarder instrument voor betrokkene noodzakelijk is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 29 november 2010 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het college opgedragen opnieuw op het bezwaar van betrokkene te beslissen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat zonder nadere motivering het standpunt van het college dat, vanwege de mogelijkheid dat betrokkene onder bewind kan worden gesteld, de kosten voor individueel budgetbeheer niet als noodzakelijke kosten in de zin van de WWB kunnen worden aangemerkt, niet kan worden gevolgd. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat het college in het aanvankelijk bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom Plangroep in het geval van betrokkene als een toereikende en passende voorziening in de zin van artikel 15 van de WWB kan worden aangemerkt.
3.1. Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank heeft het college bij het bestreden besluit het bezwaar tegen het besluit van 6 juli 2010 opnieuw ongegrond verklaard. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat het recht op bijzondere bijstand niet kan worden vastgesteld omdat betrokkene, ofschoon daarom verzocht, onvoldoende gegevens heeft overgelegd om de aanspraak op bijzondere bijstand te kunnen beoordelen. Het oordeel van de rechtbank dat Plangroep niet als voorliggende voorziening kan worden beschouwd, kan het college onderschrijven.
3.2. Betrokkene heeft tegen dit besluit als beroepsgronden aangevoerd dat hij genoegzaam heeft aangetoond dat het vrijblijvende budgetbeheer voor hem noodzakelijk is en dat ook duidelijk is dat hij de kosten daarvoor niet uit zijn eigen middelen kan voldoen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld CRvB 1 mei 2007, LJN BA4531) volgt uit de artikelen 6:18 en 6:19, eerste lid, in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat, indien naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank het bestuursorgaan een nieuwe beslissing op bezwaar neemt, dit besluit door de
hoger-beroepsrechter bij de beoordeling wordt betrokken. De rechtbank is dan niet bevoegd ten aanzien van een tegen dat besluit ingesteld beroep. Nu ten tijde van het nemen van het bestreden besluit het hoger beroep van het college tegen de uitspraak van de rechtbank aanhangig was, wordt het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit geacht mede onderwerp te zijn geworden van het geding in hoger beroep. De rechtbank heeft het beroep terecht ter behandeling aan de Raad doorgezonden. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 28 juni 2012, LJN BX0468) kan door de intrekking van het hoger beroep niet worden bewerkstelligd dat een aldus ontstaan beroep tegen een nieuw besluit teniet wordt gedaan. Als gevolg van de intrekking door het college van het door hem ingestelde hoger beroep is het geding thans beperkt tot het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit.
4.2. Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3. Naar aanleiding van de aangevallen uitspraak heeft het college nader onderzocht of voor de langdurige financiële begeleiding van betrokkene de door betrokkene voorgestane vorm van vrijblijvend budgetbeheer de aangewezen weg is. In dat verband heeft het college betrokkene onder meer gevraagd om een akkoordverklaring om informatie bij psychiater Hans op te vragen, ondertekend te retourneren. Betrokkene heeft de toegezonden akkoordverklaring niet geretourneerd. Aldus heeft betrokkene het college de mogelijkheid ontnomen om bij de psychiater na te vragen op welke wijze naar diens inzicht de noodzakelijke financiële begeleiding van betrokkene dient plaats te vinden. Nu betrokkene ook overigens geen inzicht heeft verschaft in de aard van de noodzakelijke begeleiding heeft betrokkene niet voldaan aan de op hem rustende inlichtingenverplichting, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB, zodat het college reeds hierom de aanvraag terecht heeft afgewezen.
4.5. Uit 4.1 tot en met 4.4 vloeit voort dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond moet worden verklaard.
5. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de proceskosten van betrokkene van de procedure bij Raad. Deze kosten worden begroot op € 472,-- voor verleende rechtsbijstand, namelijk voor een verweerschrift.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het beroep tegen het besluit van 13 januari 2012 ongegrond;
- veroordeelt het college in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 472,--.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en E.C.R. Schut en F. Hoogendijk als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2013.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) M.R. Schuurman