ECLI:NL:CRVB:2013:CA0942

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-3040 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en geschiktheid voor functies na rugklachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Middelburg. Appellant, die als industrieel schoonmaker werkte, had zich op 16 april 2008 ziek gemeld vanwege rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had hem medegedeeld dat hij met ingang van 14 april 2010 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts, die had vastgesteld dat appellant, rekening houdend met zijn beperkingen, geschikt was voor de hem voorgehouden functies.

In hoger beroep heeft appellant geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn standpunt onderbouwt dat hij bepaalde fysieke activiteiten niet kan verrichten. De Raad heeft de eerdere oordelen van de rechtbank en de bezwaarverzekeringsarts onderschreven. De bezwaarverzekeringsarts had overtuigend gemotiveerd dat de stelling van neurochirurg P. Staels, dat appellant niet kan heffen, trekken, duwen en sleuren, niet te verklaren was vanuit de geobjectiveerde afwijkingen. De rechtbank had ook overwogen dat de informatie van de behandelaars niet in tegenspraak was met de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts.

Appellant voerde aan dat zijn eerdere Belgische invaliditeitsuitkering relevant was voor zijn recht op een WIA-uitkering in Nederland. De Raad oordeelde echter dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid in België volgens een ander systeem plaatsvindt en dat de gegevens over de Belgische uitkering dateren van voor de datum in geding. Ook het beroep op artikel 12 van het Europees Sociaal Handvest werd verworpen. De Raad concludeerde dat de belasting in de voorgehouden functies de beperkingen van appellant niet te boven ging en dat deze functies medisch geschikt waren. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

11/3040 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 14 april 2011, 10/996 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 mei 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.A. van den Berg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2013. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft werkzaamheden verricht als industrieel schoonmaker, waarvoor hij zich op 16 april 2008 ziek heeft gemeld in verband met rugklachten.
1.2. Bij besluit van 6 juli 2010 is aan appellant - voor zover van belang - medegedeeld dat hij met ingang van 14 april 2010 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschiktheid is. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen geschikt is de hem voorgehouden functies te vervullen, met welke werkzaamheden hij een zodanig inkomen kan verwerven dat geen verlies aan verdiencapaciteit resteert van 35% of meer.
1.3. Bij besluit van 25 oktober 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 juli 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen voldoende uitgebreid en zorgvuldig is geweest. Zij hebben zich voor hun oordeelsvorming gebaseerd op bevindingen uit eigen onderzoek, dossieronderzoek, waaronder informatie van de behandelend sector, en aan de hand van de door appellant geuite klachten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsarts voor onjuist te houden. De rechtbank heeft in dat verband onder meer overwogen dat de informatie van de behandelaars niet in tegenspraak is met de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsarts. In de door appellant in beroep ingebrachte brief van neurochirurg P. Staels van 26 november 2010, waarin de uitslag van een MRI scan en van een botscan is verwerkt, ziet de rechtbank, gelet op de reactie hierop van de bezwaarverzekeringsarts in haar rapport van 24 december 2010, geen grond voor een ander oordeel. De rechtbank volgt de bezwaarverzekeringsarts in haar standpunt dat de stelling van de neuroloog dat heffen, trekken, duwen en sleuren geheel onmogelijk is, niet te verklaren is vanuit de geobjectiveerde afwijkingen. De omstandigheid dat appellant een Belgische invaliditeitsuitkering heeft genoten brengt naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat hij ook in Nederland recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering omdat de beoordeling volgens een ander schattingssysteem geschiedt dan in Nederland. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden.
3. Het hoger beroep van appellant keert zich tegen het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellant handhaaft zijn standpunt dat uit de in beroep ingebrachte brief van de neurochirurg volgt dat hij niet kan heffen, trekken, duwen en sleuren. Appellant stelt zich verder op het standpunt dat de omstandigheid dat hij een Belgische invaliditeitsuitkering heeft genoten relevant is. Appellant heeft in dat kader aangevoerd dat België evenals Nederland een economisch arbeidsongeschiktheidsbegrip hanteert, waarbij het verlies aan verdiencapaciteit de mate van arbeidsongeschiktheid bepaalt. Appellant beroept zich mede op artikel 12 van het Europees Sociaal Handvest (ESH).
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor een ander oordeel over de medische grondslag van het bestreden besluit dan de rechtbank heeft gegeven. De daartoe door de rechtbank gegeven overwegingen worden onderschreven.
De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapport van 20 oktober 2010, evenals in haar rapport van 24 december 2010, inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat bij het vaststellen van de belastbaarheid rekening is gehouden met de ernstig beperkte rugfunctie van appellant. De bezwaarverzekeringsarts kan gevolgd worden in haar standpunt dat de stelling van neurochirurg Staels dat heffen, trekken, duwen en sleuren geheel onmogelijk is voor appellant niet te verklaren is vanuit de geobjectiveerde afwijkingen.
4.1.2. Nu appellant in hoger beroep geen nadere medische informatie heeft overgelegd die zijn standpunt onderbouwt dat hij de hiervoor genoemde fysieke activiteiten niet kan verrichten, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de bezwaarverzekeringsarts onjuist zou zijn.
4.2. De stelling van appellant dat rechtens relevant is dat hij een Belgische invaliditeitsuitkering genoot voordat hij naar Nederland terugkeerde, kan niet worden gevolgd. Daargelaten de vraag of in België sprake is van een vergelijkbaar wettelijk beoordelingskader van arbeidsongeschiktheid, dateren de gegevens met betrekking tot de toekenning van de Belgische invaliditeitsuitkering van 2007, dus ruim voor de datum in geding 14 april 2010.
4.3. Ook het beroep van appellant op artikel 12 van het ESH kan niet slagen. De Raad volstaat met verwijzing naar zijn uitspraak van 26 januari 2010, LJN BL1686.
4.4. Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde belastbaarheid leveren de voorhanden zijnde gegevens voldoende steun voor het oordeel dat de belasting in de aan appellant voorgehouden functies zijn beperkingen niet te boven gaan en dat deze functies daarmee voor appellant in medisch opzicht geschikt zijn te achten.
4.5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) D.E.P.M. Bary
RB