ECLI:NL:CRVB:2013:CA0752

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-7089 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die sinds medio augustus 2007 arbeidsongeschikt was door urologische en later psychische klachten. Appellant werd met ingang van 13 augustus 2009 niet meer in aanmerking gebracht voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij in staat werd geacht om in passende functies een inkomen te verdienen. Op 20 september 2010 meldde appellant zich ziek vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet, waarna hem een ZW-uitkering werd toegekend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde deze uitkering per 21 maart 2011, omdat appellant niet meer ongeschikt werd geacht voor zijn arbeid. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard door het Uwv.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij zij de bevindingen van de verzekeringsarts en een rapport van psychiater G. Duisterwinkel in overweging nam. Appellant stelde dat er ten onrechte geen Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) was opgesteld, maar de rechtbank verwierp deze stelling. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat de rechtbank in strijd met artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht heeft gehandeld door na sluiting van het onderzoek ter zitting nog te overwegen dat de door appellant overgelegde stukken geen aanleiding gaven tot een ander oordeel. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, maar verklaarde het beroep van appellant ongegrond, omdat de argumenten in hoger beroep niet voldoende waren om van het oordeel van de rechtbank af te wijken. De Raad onderschreef de conclusie dat het opstellen van een FML in het kader van de ZW niet nodig is. De uitspraak werd gedaan op 22 mei 2013.

Uitspraak

11/7089 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 26 oktober 2011, 11/4375 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 mei 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2013.
Namens appellant is verschenen mr. Van den Heuvel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.
OVERWEGINGEN
1. Appellant, die vanaf medio augustus 2007 aanvankelijk wegens urologische klachten maar later in verband met psychische klachten arbeidsongeschikt is geweest, is met ingang van 13 augustus 2009, aansluitend aan de wachttijd van 104 weken niet in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Hij werd destijds in staat geacht in passende functies een zodanig inkomen te verdienen dat hij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
2. Appellant heeft zich laatstelijk op 20 september 2010 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld. Naar aanleiding hiervan is aan hem uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
3. Bij besluit van 17 maart 2011 heeft het Uwv de ZW-uitkering met ingang van 21 maart 2011 beëindigd, omdat appellant op en na deze datum niet meer ongeschikt werd geacht tot het verrichten van zijn arbeid, te weten één van de in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde functies.
4. Bij besluit van 14 april 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 maart 2011 ongegrond verklaard.
5. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij in het bijzonder betekenis toegekend aan de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts en het op verzoek van de verzekeringsarts door psychiater G. Duisterwinkel op 31 december 2010 uitgebrachte rapport. De door appellant tegen dit rapport gerichte beroepsgronden heeft de rechtbank, met verwijzing naar een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 1 augustus 2011, niet gehonoreerd. Ook appellants stelling dat in dit geding ten onrechte geen Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is opgesteld heeft de rechtbank verworpen.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1. Zoals het Uwv bij verweerschrift heeft opgemerkt, blijkt uit het ter zake opgemaakte proces-verbaal dat de rechtbank het onderzoek ter zitting op 30 augustus 2011 heeft gesloten. Door in de aangevallen uitspraak desondanks te overwegen dat de door appellant bij brief van 5 september 2011 overgelegde stukken geen aanleiding geven tot een ander oordeel over het verzekeringsgeneeskundig onderzoek, heeft de rechtbank gehandeld in strijd met artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht. De aangevallen uitspraak moet mitsdien worden vernietigd.
6.2. Komende tot een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak stelt de Raad vast dat hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geen reden is om van het oordeel van de rechtbank, neergelegd in de aangevallen uitspraak, af te wijken en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen niet te onderschrijven. Appellants gemachtigde heeft - onder overlegging van zijn pleitnota van 30 augustus 2011 - in hoger beroep slechts de in beroep aangevoerde gronden herhaald.
6.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in een geding als het onderhavige de destijds in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde functies elk afzonderlijk als maatstaf voor de in aanmerking te nemen arbeid gelden. Naar vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer LJN BG4669) staat in dit geding de passendheid van die functies niet meer ter discussie. Het gaat nog slechts om de vraag of appellant op de datum in geding op medische gronden, naar objectieve maatstaven gemeten, al dan niet ongeschikt was voor elk van die functies.
6.4. De verzekeringsarts heeft, gelet op het patroon van ziekmeldingen, met het oog op de beantwoording van die vraag aanleiding gezien een psychiatrische expertise te laten uitbrengen. In voormeld rapport is psychiater Duisterwinkel tot de conclusie gekomen dat vanwege de verminderde betrouwbaarheid van het onderzoek - in dit verband wordt melding gemaakt van een evident aggraverende presentatie en inconsistenties tussen de geclaimde klachten en het dagverhaal - geen definitieve diagnose gesteld kon worden. Gelet op dit rapport is de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts in haar rapport van 12 april 2011 dat appellant geschikt kan worden geacht voor de in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde functies alleszins verantwoord.
6.5. De door appellant bij brief van 27 december 2011 overgelegde stukken vormen geen reden voor een ander oordeel. Het gaat hier om medische informatie die - zoals blijkt uit de door het Uwv overgelegde verzekeringsgeneeskundige rapporten van 31 augustus 2011 en 7 februari 2012 - betrekking heeft op een nieuw ziektegeval van 17 augustus 2011. In dit verband heeft bezwaarverzekeringsarts R. Blanker in zijn rapport van 7 februari 2012 opgemerkt dat appellant op de datum in geding nog het medicijn Paroxetine gebruikte, waarvan het staken volgens de brief van 29 november 2011 van psychiater M.E.J. Mansveld tot meer klachten heeft geleid.
6.6. Verder wordt de overweging van de rechtbank onderschreven dat het opstellen van een FML bij een beoordeling in het kader van de ZW niet nodig is.
6.7. Uit hetgeen is overwogen onder 6.1 tot en met 6.6 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, maar dat het beroep niettemin ongegrond moet worden verklaard.
7. Er is geen grond voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 112,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) D.E.P.M. Bary