ECLI:NL:CRVB:2013:CA0745

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12-5417 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum Wajong-uitkering en medische beoordeling van appellant

In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de Wajong-uitkering van appellant, die op medische gronden door het Uwv is vastgesteld. Appellant, geboren in 1980, heeft op 4 maart 2009 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering wegens arbeidsongeschiktheid sinds 2004. Het Uwv heeft in eerdere besluiten vastgesteld dat appellant niet gedurende 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt was en heeft zijn aanvraag afgewezen. Na een aantal bestreden besluiten heeft het Uwv uiteindelijk bepaald dat appellant recht heeft op een Wajong-uitkering met ingang van 18 februari 2003, maar dat de uitkering niet eerder kan ingaan dan per 19 januari 2009, de datum waarop appellant weer in Nederland woonde.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de bestreden besluiten niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen de ingangsdatum van de uitkering ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet heeft erkend dat er sprake is van een bijzonder geval, zoals bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Wajong. Hij beroept zich op een deskundigenrapport van psychiater prof. dr. Van Marle, waarin wordt gesteld dat appellant pas later zicht kreeg op de ernst van zijn aandoeningen.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat er geen medische redenen zijn om een eerdere ingangsdatum voor de Wajong-uitkering te hanteren. De bezwaarverzekeringsarts heeft overtuigend gemotiveerd dat appellant in staat was om eerder een aanvraag in te dienen. De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft bepaald dat het recht op uitkering pas met ingang van 19 januari 2009 is herleefd, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

12/5417 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 augustus 2012, 09/3632 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 mei 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.R. Ali, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapportage van 27 februari 2013 van bezwaarverzekeringsarts M. Kleinjan overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2013. Namens appellant is mr. Ali verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.M. Huijzer.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, geboren op [datum] 1980, heeft op 4 maart 2009 bij het Uwv een aanvraag ingediend om een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) wegens sinds 2004 bestaande arbeidsongeschiktheid. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 23 april 2009 aan appellant meegedeeld dat hij per 30 september 2005 geen recht heeft op een Wajong-uitkering, omdat hij vanaf 1 oktober 2004 (de eerste arbeidsongeschiktheidsdag) niet gedurende 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest.
1.2. Bij besluit van 11 september 2009 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 april 2009, onder verwijzing naar rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige, ongegrond verklaard.
1.3. Appellant heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld. Na het onderzoek ter zitting bij de rechtbank heeft het Uwv - met inachtneming van de conclusies uit de rapportage van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige psychiater prof. dr. H.J.C. van Marle - bij besluit van 20 januari 2012 (bestreden besluit 2), onder verwijzing naar rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige, het bezwaar van appellant alsnog gegrond verklaard. Daarbij is, uitgaande van 19 februari 2002 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag, vastgesteld dat appellant per 18 februari 2003 recht heeft op een Wajong-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.4. Bij besluit van 12 april 2012 (bestreden besluit 3) heeft het Uwv bestreden besluit 2 ingetrokken. Daarbij is het bezwaar wederom gegrond verklaard en bepaald dat appellant met ingang van 18 februari 2003 recht heeft op een Wajong-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, maar daarbij is tevens vastgesteld dat de uitkering niet eerder in kan gaan dan per 19 januari 2009 (de datum waarop appellant opnieuw in Nederland is gaan wonen).
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen de bestreden besluiten 1 en 2 niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe is overwogen dat appellant niet heeft gesteld dat hij ten gevolge van de besluitvorming door het Uwv schade heeft geleden en dat hij daarom geen belang meer heeft bij de vernietiging van deze besluiten.
2.2. Het beroep voor zover dat mede is gericht tegen bestreden besluit 3, wat betreft de ingangsdatum van de uitkering, is door de rechtbank ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Wajong. De rechtbank acht hierbij met name van belang dat appellant in de loop der jaren, sinds hij voor het eerst voor toekenning van een Wajong-uitkering in aanmerking zou kunnen zijn gekomen, in de praktijk wel in staat is gebleken diverse malen studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 aan te vragen, al dan niet weloverwogen en/of met hulp van anderen. Uit het op verzoek van de rechtbank opgestelde deskundigenrapport van psychiater prof. dr. Van Marle valt niet af te leiden dat appellant in de jaren voorafgaand aan zijn aanvraag vanwege problemen zijn medische toestand te accepteren, onvermogend was een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering te doen. Ook de onbekendheid met de mogelijkheid om een Wajong-uitkering aan te vragen levert geen bijzondere omstandigheid op. Onder deze omstandigheden heeft het Uwv volgens de rechtbank terecht geen bijzondere omstandigheden aanwezig geacht om met verder terugwerkende kracht aan appellant de Wajong-uitkering toe te kennen.
3. In hoger beroep heeft appellant - voor zover thans nog in geding - aangevoerd dat de rechtbank met betrekking tot bestreden besluit 3 ten onrechte niet heeft aanvaard dat sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Wajong op grond waarvan het Uwv gehouden zou zijn de uitkering op een eerder tijdstip dan 19 januari 2009 te doen ingaan. Appellant beroept zich daarbij mede op het deskundigenrapport van
prof. dr. Van Marle, waarin steun wordt gevonden voor zijn standpunt dat ten aanzien van hem eerst op een later tijdstip een duidelijk zicht is ontstaan op de ernst van de aandoeningen en de gevolgen daarvan voor de arbeidsongeschiktheid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Gelet op hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is met betrekking tot bestreden besluit 3 uitsluitend in geschil of er sprake is van een bijzonder geval op grond waarvan het Uwv met toepassing van artikel 29, tweede lid, van de Wajong de uitkering eerder in kan laten gaan dan een jaar voor de dag, waarop de aanvraag om toekenning dan wel voortzetting van de uitkering werd ingediend. De Raad onderschrijft het ter zake gegeven oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank. Uit het op verzoek van de rechtbank opgestelde deskundigenrapport van prof. dr. Van Marle blijkt dat appellant al in een vroeg stadium moet hebben begrepen, althans moet hebben kunnen begrijpen, dat hij met wezenlijke psychische problemen te kampen had van zodanige ernst dat zij van invloed waren op zijn functioneren in het algemeen en op zijn vermogen om inkomensvormende arbeid te verrichten in het bijzonder. Uit genoemd rapport blijkt dat appellant als sinds zijn dertiende jaar bekend was met depressieve buien en sinds 2000 onder behandeling is geweest voor zijn psychische klachten die in de loop der tijd in ernst toenamen. Appellant heeft meerdere keren zijn studie om gezondheidsredenen beëindigd en is vanuit een zelfstandige woonsituatie weer bij zijn ouders gaan wonen, omdat hij zichzelf niet kon verzorgen. In reactie op hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft bezwaarverzekeringsarts Kleinjan in haar rapportage van 27 februari 2013 de vraag of appellant door zijn geestelijke vermogens/gesteldheid niet in staat moet worden geacht te zijn geweest om eerder de uitkering aan te vragen (of dat door iemand anders te laten doen), ontkennend beantwoord. Zij vermeldt dat op een kleine periode van psychotische decompensatie na, er geen beeld naar voren komt van een situatie van psychisch niet zelfredzaam zijn of forse cognitieve stoornissen. Daarnaast was weliswaar sprake van een beperkt sociaal netwerk, maar appellant kon toch terugvallen op derden. Vanuit de hulpverlening werd hij begeleid door BAVO RNO en hij was voor langere perioden weer naar het ouderlijk huis en de zorg van zijn ouders teruggekeerd. Op medische gronden ziet de bezwaarverzekeringsarts geen reden om een bijzonder geval aan te nemen. Gelet op het deskundigenrapport en de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat er geen medische reden is om verdergaande terugwerkende kracht aan te nemen voor toekenning van een Wajong-uitkering. Nu niet in geschil is dat appellant één jaar voor de datum van de aanvraag in het buitenland verbleef en hij eerst per
19 januari 2009 weer in Nederland is gaan wonen, heeft het Uwv met toepassing van
artikel 18 in verbinding met artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong terecht bepaald dat het recht op uitkering eerst met ingang van genoemde datum is herleefd.
4.2. Gelet op hetgeen onder 4.1 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en moet de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) D.E.P.M. Bary