11/1182 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
3 februari 2011, 09/1470 (aangevallen uitspraak)
Centraal Administratie Kantoor (CAK)
Datum uitspraak 8 mei 2013.
PROCESVERLOOP
CAK heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Namens betrokkene heeft mr. G.J.A. van Dijk een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2013. Namens CAK is mr. L.C.A van Eer verschenen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. CAK heeft bij besluit van 16 december 2008 de maximale eigen bijdrage van betrokkene vastgesteld op € 151,13 per vier weken. Deze eigen bijdrage geldt de huishoudelijke hulp die zij ontvangt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). In een factuur van 19 december 2008 heeft CAK over het jaar 2008 een bedrag van € 1.662,43 aan eigen bijdrage bij betrokkene in rekening gebracht. Betrokkene heeft tegen de factuur bezwaar gemaakt.
1.2. CAK heeft het bezwaar van betrokkene ook gericht geacht tegen het besluit van 16 december 2008. Bij besluit van 20 maart 2009 heeft CAK het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard. Betrokkene heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
2. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 maart 2009 vernietigd en het besluit van 16 december 2008 herroepen. De rechtbank heeft daartoe overwogen - kort weergegeven - dat CAK ten onrechte een eigen bijdrage heeft opgelegd, omdat de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Eindhoven 2007 (Verordening) daarvoor geen grondslag biedt.
3. CAK heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank omdat zij van oordeel is dat er wel een wettelijke grondslag is voor het opleggen van eigen bijdragen zodat zij dat ook terecht doet.
4. De Raad overweegt het volgende. Voor het wettelijke kader verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.1. In zijn uitspraak van 17 november 2010 (LJN BO6880) heeft de Raad overwogen dat de gemeenteraad op grond van artikel 15, eerste lid, van de Wmo bevoegd is te bepalen of een eigen bijdrage moet worden betaald voor maatschappelijke ondersteuning. In artikel 7 van de Verordening heeft de gemeenteraad van Eindhoven bepaald dat bij het verstrekken van individuele voorzieningen de aanvrager mogelijk een eigen bijdrage is verschuldigd en dat het college van burgemeester en wethouders de omvang vastlegt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Eindhoven (Besluit). Het college heeft in het Besluit bepaald voor welke individuele voorzieningen een eigen bijdrage verschuldigd is en de hoogte van de eigen bijdragen geregeld.
4.2. Anders dan de rechtbank ziet de Raad geen aanleiding te oordelen dat de gemeenteraad van Eindhoven door het gebruik van het woord ‘mogelijk’ in artikel 7 van de Verordening uitdrukkelijk heeft open gelaten of een eigen bijdrage is verschuldigd en dat daarom niet is voldaan aan artikel 15, eerste lid, van de Wmo. Ook uit de toelichting op artikel 7 van de Verordening blijkt dat de gemeenteraad heeft besloten gebruik te maken van de bevoegdheid in artikel 15, eerste lid, van de Wmo om te bepalen dat voor het verstrekken van individuele voorzieningen een eigen bijdrage is verschuldigd en dat de manier waarop dit wordt uitgevoerd wordt vastgelegd door het college in het Besluit. Een dergelijke aan het college gegeven opdracht tot nadere regelgeving is niet in strijd met artikel 15, eerste lid, van de Wmo.
4.3. Wat hiervoor is overwogen houdt in dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Daarmee komt de Raad toe aan een beoordeling van de beroepsgronden die betrokkene bij de rechtbank heeft aangevoerd.
4.4. CAK heeft pas op 16 december 2008 het besluit genomen waarin staat wat de maximale hoogte is van de eigen bijdrage betrokkene voor 2008. Betrokkene vindt dat onredelijk laat. CAK heeft echter het besluit van 16 december 2008 genomen binnen de termijnen zoals neergelegd in artikel 4.4 van het Besluit, zodat niet kan worden geconcludeerd dat CAK onredelijk laat tot besluitvorming is overgegaan.
4.5.1. Betrokkene heeft verder een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Zij heeft aangevoerd dat zij op 7 november 2008 telefonisch met een medewerkster van CAK heeft gesproken. Deze medewerkster heeft het door betrokkene te betalen bedrag aan eigen bijdrage berekend op € 24,20 per periode van vier weken. Deze medewerkster heeft dat gezegd, ook nadat zij navraag had gedaan bij een collega van haar. Daarom overviel in december 2008 de factuur met een totaalbedrag van € 1.662,43 betrokkene.
4.5.2. CAK heeft gesteld dat eerst op 11 december 2008 de Belastingdienst de gegevens heeft geleverd op grond waarvan de maximale eigen bijdrage kon worden vastgesteld. De Raad acht voorstelbaar dat de medewerkster erop heeft gewezen dat zolang de gegevens van de Belastingdienst nog niet zijn ontvangen de maximale eigen bijdrage voorlopig op € 24,20 per vier weken wordt gesteld. CAK heeft gesteld dat niet meer te kunnen verifiëren, omdat de door betrokkene genoemde medewerkster niet meer werkzaam is bij CAK.
4.5.3. Omdat er verder geen middelen zijn om te verifiëren wat precies is besproken in het telefoongesprek tussen betrokkene en de medewerkster van CAK kan het beroep van betrokkene op het vertrouwensbeginsel niet worden gevolgd.
4.6. Wat hiervoor is overwogen leidt ertoe dat de beroepsgronden van betrokkene niet slagen en dat haar beroep tegen het besluit van 20 maart 2009 alsnog ongegrond wordt verklaard.
4.7. Partijen hebben ter zitting over mogelijke oplossingen gesproken. In dat kader heeft de gemachtigde van CAK aangegeven dat er een vaste klantenadviseur voor betrokkene komt, zodat zij een vast aanspreekpunt bij CAK heeft. Verder zullen partijen in nader overleg met elkaar bezien op welke manier de openstaande vordering kan worden afbetaald, rekening houdend met de financiële draagkracht van betrokkene. Ten slotte bekijken partijen samen of voor het jaar 2013 (of later) een peiljaarverlegging mogelijk is in verband met de afgenomen inkomsten van de echtgenoot van betrokkene.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep van betrokkene tegen het besluit van 20 maart 2009 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en A.J. Schaap en W.H. Bel als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2013.
(getekend) P.J.M. Crombach