ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9836
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WAO-uitkering en toepassing van artikel 44
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant A. te B. tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 2 februari 2011. Appellant ontving sinds 18 januari 1993 een WAO-uitkering, maar is in 2001 als zelfstandige gaan werken. Het Uwv heeft in 2010 vastgesteld dat de WAO-uitkering van appellant over 2003 had moeten worden uitbetaald alsof hij in de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25% viel, en heeft de uitkering per 1 januari 2004 beëindigd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het Uwv op de fiscale gegevens over 2003 mocht afgaan en artikel 44 van de WAO correct heeft toegepast. Appellant is het niet eens met deze uitspraak en stelt dat het Uwv van onjuiste winstcijfers is uitgegaan. In hoger beroep is enkel de vraag aan de orde of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant met ingang van 1 januari 2003 inkomsten uit arbeid heeft genoten en dat de fiscaal verantwoorde winst van een zelfstandige als inkomsten uit arbeid moet worden aangemerkt. De Raad bevestigt dat het Uwv het bedrag van € 16.314,00 terecht heeft aangemerkt als relevante inkomsten uit arbeid voor de toepassing van artikel 44 van de WAO. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.