ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9781

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-4661 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek om vergoeding van bezwaarkosten na uitspraak met kracht van gewijsde

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 juni 2011. De appellant, A. te B., had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om vergoeding van bezwaarkosten door het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein. De rechtbank had in een eerdere uitspraak van 10 augustus 2009 het beroep van appellant gegrond verklaard, maar had geen veroordeling in de bezwaarkosten uitgesproken, ondanks een tijdig verzoek daartoe. Dit leidde tot de situatie dat de uitspraak van de rechtbank kracht van gewijsde heeft gekregen, waardoor het college de latere verzoeken van appellant om vergoeding van bezwaarkosten op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) terecht heeft afgewezen.

De Raad overweegt dat artikel 7:15 van de Awb een exclusief kader biedt voor de vergoeding van kosten die verband houden met de behandeling van het bezwaar. Dit betekent dat er geen ruimte is voor een zelfstandig schadebesluit in deze context. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De Raad wijst erop dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien de uitspraak in het openbaar is gedaan en de betrokken partijen op de hoogte zijn gesteld van de beslissing.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J.J.A. Kooijman als voorzitter en A.B.J. van der Ham en E.C.R. Schut als leden, in aanwezigheid van griffier J.T.P. Pot. De beslissing is openbaar uitgesproken op 7 mei 2013.

Uitspraak

11/4661 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 juni 2011, 10/3437 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein (college)
Datum uitspraak 7 mei 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2013. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.J.K. Klok.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij uitspraak van 10 augustus 2009, 08/1222, heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen de beslissing op bezwaar van het college van 11 maart 2008 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de besluiten waartegen bezwaar was gemaakt van 14 september 2007 en 25 september 2007 herroepen. Daarbij heeft de rechtbank het college veroordeeld tot het betalen van vergoeding van schade, proceskosten in beroep en griffierecht. De rechtbank heeft geen veroordeling in de bezwaarkosten uitgesproken, terwijl daarom wel tijdig, dat wil zeggen voordat met het besluit van 11 maart 2008 op de bezwaren tegen de besluiten van 14 september 2007 en 25 september 2007 was beslist, was gevraagd. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
1.2. Appellant heeft vervolgens op 1 december 2009 bij het college twee afzonderlijke verzoeken ingediend om vergoeding van de kosten gemaakt in verband met de behandeling van de bezwaren tegen de besluiten van 14 september 2007 en 25 september 2007 op de voet van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor zover vereist heeft appellant het college verder verzocht om een zelfstandig schadebesluit.
1.3. Bij besluit van 25 januari 2010 heeft het college de verzoeken afgewezen.
1.4. Bij besluit van 3 november 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 25 januari 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het systeem zoals vormgegeven in artikel 8:72 van de Awb, in samenhang met artikel 7:15 van de Awb niet toelaat dat appellant alsnog een hernieuwd verzoek om vergoeding van bezwaarkosten kan indienen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft kort gezegd aangevoerd dat in de gegeven situatie de Awb geen belemmeringen kent voor het opnieuw doen van een verzoek om vergoeding van bezwaarkosten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In haar uitspraak van 10 augustus 2009 heeft de rechtbank ondanks een tijdig ingediend verzoek om vergoeding van bewaarkosten, geen veroordeling van het college tot vergoeding in de bezwaarkosten uitgesproken. Mede gelet op de omstandigheid dat de rechtbank de besluiten van 14 september 2007 en 25 september 2007 heeft herroepen moet het ervoor worden gehouden dat de rechtbank geen aanleiding heeft gezien gebruik te maken van haar bevoegdheid tot een veroordeling van het college in de bezwaarkosten. Nu tegen deze uitspraak geen hoger beroep is ingesteld, heeft die uitspraak kracht van gewijsde gekregen. Hieruit volgt dat het college terecht de afzonderlijk na die uitspraak gedane verzoeken van appellant aan het college om vergoeding van de bezwaarkosten op de voet van artikel 7:15 van de Awb heeft afgewezen.
4.2. Voor zover appellant heeft verzocht om een zelfstandig schadebesluit wordt erop gewezen dat uit de strekking van artikel 7:15 van de Awb moet worden afgeleid dat de in dit artikel opgenomen regeling een exclusief kader vormt voor vergoeding door het bestuursorgaan van kosten die verband houden met de behandeling van het bezwaar. Voor vergoeding van deze kosten via een verzoek om een zelfstandig schadebesluit is dan ook geen plaats.
4.3. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman als voorzitter en A.B.J. van der Ham en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2013.
(getekend) J.J.A. Kooijman
(getekend) J.T.P. Pot
HD