Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 9 november 2011, 10/1262 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 1 mei 2013
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 12 december 2012. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Brauer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.
De Raad heeft het onderzoek heropend. Aan het Uwv zijn schriftelijk vragen gesteld, die bij brief van 18 januari 2013 zijn beantwoord.
Partijen hebben toestemming verleend om met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) nader onderzoek ter zitting achterwege te laten. De Raad heeft daarop het onderzoek gesloten.
1.1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als autowasser. Vanuit de situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, heeft hij zich met ingang van 19 februari 2009 ziek gemeld vanwege migraine, rugklachten en psychische klachten. Appellant heeft op 21 mei 2010 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Op grond van zijn bevindingen is deze arts tot de conclusie gekomen dat de klachten van appellant niet leiden tot een ongeschiktheid voor de maatgevende arbeid. Bij besluit van 21 mei 2010 is de uitkering van appellant ingevolge de Ziektewet (ZW) per 24 mei 2010 beëindigd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.2. Bij besluit van 6 juli 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 21 mei 2010 ongegrond verklaard. Daaraan is een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 2 juli 2010 ten grondslag gelegd.
2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Inzake de maatstaf arbeid oordeelde de rechtbank dat bij een zieke werkloze uitgangspunt voor het begrip “zijn arbeid” is het werk dat is verricht voorafgaand aan de werkloosheid, waarbij de specifieke werkomstandigheden behorende bij dat dienstverband niet worden meegerekend. Volgens de rechtbank heeft appellant geen medische gegevens ingebracht waardoor getwijfeld moet worden aan hetgeen de verzekeringsarts heeft geconstateerd en geconcludeerd.
3.1. In hoger beroep heeft appellant de juistheid van de uitspraak betwist. Hij heeft zijn standpunt gehandhaafd dat het Uwv is uitgegaan van een onjuiste maatstaf arbeid in die zin dat zijn werk lichamelijk zwaar was, vooral knie en rug belastend, terwijl sprake was van tempodwang en productiepieken. Bovendien is onvoldoende rekening gehouden met zijn psychische problematiek.
3.2. Het Uwv heeft naar aanleiding van vragen van de Raad bij brief van 18 januari 2013 een arbeidsdeskundig rapport van dezelfde datum van bezwaarverzekeringsarts C.G.H.J. Habets ingezonden. Daarin is gesteld dat zeer waarschijnlijk per abuis in een rapport van 19 oktober 2010 als ziekmeldingsdatum bij de werkgever 25 februari 2009 is genoemd in plaats van 19 februari 2009. Dit betekent dat appellant weliswaar slechts drie dagen als autopoetser via Vixia Kans B.V. heeft gewerkt, maar omdat appellant in de periode daarvóór hetzelfde werk, eveneens op basis van detachering, heeft verricht van 1 december 2008 tot 16 februari 2009 bestaat, zo concludeert het rapport, geen aanleiding om in verband met het bepaalde in artikel 19, vijfde lid, tweede volzin, van de ZW een andere maatstaf voor de in aanmerking te nemen arbeid aan te nemen dan door het Uwv is gehanteerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtsreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak dient onder “zijn arbeid” in voormelde zin te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Mede in het licht van de brief van 18 januari 2013 als weergegeven onder 3.2, wordt geoordeeld dat het Uwv daarmee met juistheid heeft vastgesteld dat in het geval van appellant de maatstaf arbeid de functie van autowasser is.
4.2. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medische onderzoek dat ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en bovendien inzichtelijk is gemotiveerd. Uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 2 juli 2010 blijkt dat deze arts het dossier van appellant heeft bestudeerd en de hoorzitting heeft bijgewoond. Tijdens de hoorzitting en ten behoeve van het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts zijn door de gemachtigde van appellant nog nadere gegevens verstrekt die door de bezwaarverzekeringsarts zijn meegewogen. Voorts blijkt uit het rapport dat aan alle klachten van appellant aandacht is gegeven en voldoende is gemotiveerd waarom er geen reden is om af te wijken van de conclusie van de primaire verzekeringsarts. Naar aanleiding van de door appellant tijdens de procedure nader ingebrachte medische gegevens hebben een bewaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige bij rapporten van 14 september 2010 respectievelijk 19 oktober 2010 adequaat gemotiveerd geen aanleiding te zien om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. De Raad heeft, mede gelet op de in laatstvermeld rapport opgenomen werkomschrijving, geen aanknopingspunten gevonden om deze conclusie voor onjuist te houden.
4.3. Hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en B.M. van Dun en J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden