ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9185

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-2796 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van paard in verband met ADHD

In deze zaak heeft appellante, W. te O., hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, die haar aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van voer en stalling van haar paard had afgewezen. De aanvraag was gedaan voor haar dochter [A.], die lijdt aan ADHD. De kinderarts J. de Witte had aanbevolen om rekening te houden met de bijzondere omstandigheden van [A.] in haar leer- en leefomgeving, waarbij het paard een belangrijke rol speelt. Het college van burgemeester en wethouders van Oss had de aanvraag afgewezen, omdat de kosten niet als noodzakelijke kosten uit bijzondere omstandigheden voortvloeiden.

Tijdens de zitting op 19 maart 2013 heeft de gemachtigde van het college aangegeven dat appellante een beroep kan doen op de Regeling ouderen, chronisch zieken en gehandicapten, die een vergoeding biedt van € 222,-- per jaar. De Raad heeft vastgesteld dat de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand vraagt, zich wel voordoen, maar niet als noodzakelijke kosten kunnen worden aangemerkt. De medische noodzaak voor de kosten van het paard is niet voldoende aangetoond, en er zijn alternatieven beschikbaar, zoals zorg voor een paard bij een manege.

De Raad heeft geconcludeerd dat appellante geen aanspraak kan maken op bijzondere bijstand op grond van artikel 16 van de Wet werk en bijstand (WWB), omdat zij niet tot de personenkring behoort die geen recht op bijstand heeft. Het hoger beroep is dan ook afgewezen, en de aangevallen uitspraak is bevestigd, met verbetering van gronden voor de toepassing van artikel 16 van de WWB. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/2796 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 24 maart 2011, 10/1145 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[W. te O.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Oss (college)
Datum uitspraak: 1 mei 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.J.B.C. Maton, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. G. Hagens, kantoorgenoot van mr. Maton. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.W.J. Engelmoer-Visser.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 8 juli 2009 heeft appellante voor haar dochter [A.] bijzondere bijstand gevraagd voor de kosten van voer en stalling van haar paard tot een bedrag van € 300,-- per maand. De kinderarts J. de Witte kent [A.] met kenmerken van attention deficit and hyperactivity disorder (ADHD). Het verdient volgens deze arts aanbeveling hiermee rekening te houden in haar leer- en leefomgeving. [A.] zegt de meeste steun te ondervinden van haar eigen paard, dat zij haar hele leven heeft gehad.
1.2. Bij besluit van 29 september 2009, gehandhaafd bij besluit van 3 maart 2010 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat het college ten onrechte geen bijzondere bijstand heeft verleend voor de gevraagde kosten. Het gaat om noodzakelijke kosten die uit bijzondere omstandigheden voortvloeien. Daarbij kan ook bijzondere bijstand worden verleend aan een persoon met een ten laste komend kind die gehandicapt of chronisch ziek is. [A.] heeft ADHD, een geestelijke handicap, althans een chronische ziekte. [A.] heeft een zeer sterke band met haar paard en zij heeft dit paard als therapeutische behandeling nodig in verband met haar geestelijke handicap. Subsidiair heeft appellante aangevoerd dat er dringende redenen zijn als bedoeld in artikel 16 van de Wet werk en bijstand (WWB) op grond waarvan dient te worden overgegaan tot verlening van bijzondere bijstand.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college toegezegd dat appellante voor [A.] een beroep kan doen op de Regeling ouderen, chronisch zieken en gehandicapten, die een uitwerking is van artikel 35, vierde lid, van de WWB. De vergoeding op basis van deze regeling die ouderen, chronisch zieken en gehandicapten kunnen ontvangen bedraagt, forfaitair, momenteel € 222,-- per jaar. Het college heeft toegezegd dat appellante voor de jaren 2012 en 2013 daartoe nog een aanvraag kan indienen. Gelet hierop is, zoals appellante ter zitting heeft bevestigd, uitsluitend in geschil of het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor het resterende deel van de gevraagde kosten op grond van artikel 35, eerste lid, van de WWB, had moeten honoreren.
4.2. Niet in geschil is dat de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand vraagt, zich voordoen. Anders dan appellante meent zijn deze kosten echter niet aan te merken als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Met de door appellante overgelegde verklaring van kinderarts J. Witte en een psychodiagnostisch rapport van GZ-psycholoog drs. R. Buijssen is de medische noodzaak voor de kosten van voer en stalling van het eigen paard niet aannemelijk gemaakt. J. Witte verklaart niet meer dan dat [A.] desgevraagd heeft gezegd het meest steun te ondervinden van haar eigen paard. Het psychodiagnostisch rapport is opgemaakt ten behoeve van een zogeheten cluster-IV-indicatie voor het voortgezet speciaal onderwijs voor [A.]. Overigens zou [A.] ook bij een manege in de buurt voor een paard kunnen zorgen om zo tot rust te komen en steun daaraan te ontlenen.
4.3. Anders dan zij meent, kan appellante aan artikel 16, eerste lid, van de WWB geen aanspraak op bijzondere bijstand ontlenen. Op grond van deze bepaling kan het college, gelet op alle omstandigheden, aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, in afwijking van paragraaf 2.2 van de WWB, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Vaststaat dat appellante behoort tot de personenkring van de WWB, zoals omschreven in artikel 11 van de WWB, en dat zij niet op grond van het bepaalde in artikel 13 van de WWB is uitgesloten van het recht op bijstand. Daarom kan appellante niet worden aangemerkt als een persoon die geen recht op bijstand heeft als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB, zodat die bepaling in haar situatie toepassing mist.
4.4. Uit 4.1 tot en met 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden voor zover het betreft de toepassing van artikel 16 van de WWB, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en M. Hillen en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2013.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) B. Rikhof