12/51 WWB, 12/52 WWB, 12/1466 WWB, 12/1467 WWB
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 november 2011, 11/6521 (aangevallen uitspraak)
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [Z.]
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (college)
Datum uitspraak: 1 mei 2013
Namens appellanten heeft mr. S.V. Hendriksen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en een nader besluit van 12 december 2011 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2013. Voor appellanten is mr. Hendriksen verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Rietkerk.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten hebben op 19 november 2010 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor - voor zover van belang - de kosten van een bankstel, een bed met matras en vloerbedekking. Tevens hebben zij bijzondere bijstand aangevraagd voor het verven en behangen van hun woonruimte (opknapkosten).
1.2. Bij besluit van 30 december 2010 heeft het college voor de kosten van een bankstel en een bed met matras bijzondere bijstand toegekend tot een bedrag van € 1.105,-- in de vorm van een geldlening. Bij afzonderlijk besluit van 30 december 2010, voor zover van belang, heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor de opknapkosten afgewezen.
1.3. Bij besluit van 30 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 30 december 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover daarbij niet alsnog is beslist op de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van vloerbedekking en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij hebben aangevoerd dat de toegekende bijzondere bijstand ten onrechte in de vorm van een geldlening is verleend. Wat betreft de opknapkosten stellen appellanten dat sprake is van bijzondere omstandigheden die toekenning van bijzondere bijstand rechtvaardigen.
4. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college bij besluit van 12 december 2011 het bezwaar met betrekking tot de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van vloerbedekking gegrond verklaard en voor deze kosten aan appellanten bijzondere bijstand toegekend tot een bedrag van € 1.134,-- in de vorm van een geldlening. Dit besluit, waarmee het college voor wat betreft de vorm van de bijstand niet geheel aan appellanten is tegemoet gekomen, wordt met toepassing van de artikelen 6:18, eerste lid, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht mede in de beoordeling betrokken.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Op grond van artikel 48, eerste lid, van de WWB wordt de bijstand verleend om niet, tenzij in de wet anders is bepaald. In artikel 51 van de WWB is bepaald dat bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet.
5.2. Het college voert volgens het Handboek WWB van de gemeente Zoetermeer bij de toepassing van artikel 51 van de WWB, het beleid dat wanneer bijzondere bijstand wordt verleend voor duurzame gebruiksgoederen de bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt. Voor personen van 65 jaar en ouder met een inkomen dat niet meer bedraagt dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm geldt dat bijstand om niet wordt verstrekt. Bij partners dienen beiden 65 jaar of ouder te zijn.
5.3. Vaststaat dat appellante jonger is dan 65 jaar, zodat appellanten niet behoren tot de groep personen die op grond van het beleid in aanmerking komen voor bijzondere bijstand om niet voor duurzame gebruiksgoederen. Dit betekent dat de verlening van bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening voor de kosten van een bankstel, een bed met matras en vloerbedekking in overeenstemming is met het in 5.2 vermelde beleid. In de enkele omstandigheid dat appellante door haar psychische beperkingen niet in staat is om aanvullende inkomsten te verwerven, heeft het college, anders dan appellanten stellen, geen aanleiding hoeven zien om haar gelijk te stellen met een persoon van 65 jaar of ouder. Hierin is evenmin een bijzondere omstandigheid gelegen op grond waarvan het college in afwijking van zijn beleid bijzondere bijstand om niet had moeten verlenen. Hetzelfde geldt voor de door appellanten aangevoerde omstandigheid dat zij in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichtingen onvoldoende aflossingsruimte hebben.
5.4. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is - voor zover hier van belang - bepaald dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
5.5. Opknapkosten behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die in beginsel moeten worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf.
5.6. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB die tot verlening van bijzondere bijstand voor de opknapkosten dienen te leiden. De enkele stelling dat appellanten niet in staat zijn om zelf de woning op te knappen is daarvoor ontoereikend.
5.7. Uit 5.3 en 5.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt. Het beroep tegen het besluit van 12 december 2011 moet ongegrond worden verklaard.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 12 december 2011 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en W.F. Claessens en C.J. Borman als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2013.
De griffier is buiten staat te ondertekenen