ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9128
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- C.P.J. Goorden
- A.I. van der Kris
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of appellant recht heeft op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin werd vastgesteld dat hij geen recht had op een WIA-uitkering. Het Uwv had op 20 oktober 2010 na medisch onderzoek geconcludeerd dat appellant niet in aanmerking kwam voor een uitkering. Dit besluit werd in een later stadium door het Uwv bevestigd, maar appellant was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 20 maart 2013 heeft appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.P. Spanjer, zijn standpunt toegelicht. Het Uwv werd vertegenwoordigd door A. Anandbahadoer. Appellant voerde aan dat zijn medische beperkingen niet goed waren ingeschat en dat er nieuwe medische informatie was die zijn standpunt ondersteunde. De Raad heeft echter geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv op zorgvuldige wijze was uitgevoerd en dat de eerder ingediende gronden door de rechtbank adequaat waren behandeld.
De Raad heeft de twee brieven van GGZ inGeest die appellant in hoger beroep had ingebracht, niet als nieuw bewijs gezien, omdat deze informatie al bekend was bij het Uwv en in de eerdere beoordeling was meegenomen. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Haarlem, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard, en oordeelde dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies geschikt waren voor appellant. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.