ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9123

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-6642 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 mei 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, A. te B., tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WIA-uitkering te weigeren. Appellant, die als buschauffeur werkte, was op 24 maart 2008 uitgevallen door neurologische klachten na een verkeersongeval. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 22 maart 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat de verzekeringsartsen zijn gehoorklachten en andere beperkingen onvoldoende hadden meegewogen.

De rechtbank Utrecht had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 20 maart 2013 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij onder andere informatie van een audicien en audiogrammen overlegde ter ondersteuning van zijn klachten. De Raad heeft de medische onderzoeken en de conclusies van de verzekeringsartsen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er geen aanleiding was om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De verzekeringsarts had appellant onderzocht en beschikte over relevante medische informatie, waaruit bleek dat er geen duidelijke neurologische afwijkingen waren.

De Raad oordeelde dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van 7 juni 2010, waarin de beperkingen van appellant waren vastgelegd, juist was. De bezwaararbeidsdeskundige had de geschiktheid van de functies die aan appellant waren voorgelegd beoordeeld en vastgesteld dat deze functies medisch geschikt waren, ondanks de door appellant aangevoerde bezwaren. De Raad bevestigde de beslissing van het Uwv en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond, zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

11/6642 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 29 september 2011, 11/1102 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 1 mei 2013
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2013. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.
OVERWEGINGEN
1. Appellant was werkzaam als buschauffeur toen hij op 24 maart 2008 voor dit werk is uitgevallen met neurologische klachten naar aanleiding van een verkeersongeval. Bij besluit van 27 augustus 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 22 maart 2010 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), op de grond dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 35% bedraagt. Bij besluit van 22 februari 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 augustus 2010 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de verzekeringsartsen met name de beperkingen voortvloeiend uit zijn gehoorklachten hebben onderschat. Daarbij is tevens onvoldoende rekening gehouden met zijn ervaringen tijdens de re-integratie. Dat de neuroloog geen afwijkingen heeft kunnen vaststellen, betekent volgens appellant niet dat deze er niet zijn. Tevens is de functie van chauffeur geduid, terwijl appellant deze functie na 29 jaar wegens zijn klachten nu juist niet meer mocht uitvoeren. Ook de functie van verkeersleider openbaar vervoer had volgens appellant niet aan de schatting ten grondslag mogen worden gelegd, omdat voor deze functie een MBO-niveau is vereist en hij slechts over een MAVO-diploma beschikt. Ter nadere onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant onder meer informatie van een audicien van 8 maart 2013 en audiogrammen uit 2007 en 2009 overgelegd.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Er bestaat geen aanleiding het medisch onderzoek voor onzorgvuldig te houden. Daarbij is van belang dat verzekeringsarts O.L. Zuiderhoek appellant op het spreekuur van 7 juni 2010 heeft onderzocht en op de hoogte was van de neurologische klachten naar aanleiding van een verkeersongeval op 22 maart 2008. Daarbij beschikte hij over de informatie van neuroloog H.M. Schippers van 29 juli 2008, waaruit blijkt dat neurologisch geen duidelijke afwijkingen zijn geconstateerd, hetgeen volgens de verzekeringsarts overeenkomt met zijn eigen bevindingen. Op basis van deze informatie en het eigen onderzoek is de verzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat appellant beperkingen heeft wegens duizeligheid en draaierigheid die betrekking hebben op werken op hoogte en een in milde mate afgenomen concentratie. Appellant moet niet te veel dingen tegelijk doen, in een bepaalde mate zijn eigen tempo kunnen bepalen en niet frequent achtereen bukken. Ook moet appellant wegens zijn hoorproblemen geen werkzaamheden verrichten in een zeer lawaaierige omgeving. Het lijkt de verzekeringsarts ten slotte niet raadzaam als appellant weer als buschauffeur zou gaan werken. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 juni 2010.
4.3. Vervolgens heeft bezwaarverzekeringsarts G.H. Nagtegaal na de hoorzitting van 2 november 2010 aanleiding gezien neuroloog M.B.M. Vermeulen te verzoeken om een medische expertise te verrichten. De neuroloog heeft op 21 december 2010 aan de bezwaarverzekeringsarts gerapporteerd dat het neurologisch onderzoek op 30 november 2010 geen afwijkingen heeft opgeleverd. Mede op grond van deze informatie heeft de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van 27 december 2010 te kennen gegeven dat de klachten van appellant medisch gezien niet goed objectiveerbaar zijn. Een urenbeperking is daarom niet te rechtvaardigen.
4.4. Naar aanleiding van de door appellant in hoger beroep overgelegde informatie heeft de bezwaarverzekeringsarts in de FML van 7 juni 2010 op de toelichting bij het aspect horen een geringe nuancering aangebracht. Appellant is nog immer beperkt op dit aspect, met daarbij de opmerking dat hij met twee hoorapparaten bij niet te veel omgevingslawaai kan horen. De door de verzekeringsarts gebruikte toevoeging dat appellant in een dergelijke situatie “goed” kan horen heeft de bezwaarverzekeringsarts laten vervallen. Vorenstaande in aanmerking genomen, heeft de bezwaarverzekeringsarts inzichtelijk gemotiveerd dat met de objectiveerbare (hoor)klachten van appellant in voldoende mate rekening is gehouden en de overige klachten niet medisch objectiveerbaar zijn. In hetgeen overigens door appellant is aangevoerd worden onvoldoende aanknopingspunten gezien om de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden. Daarbij wordt opgemerkt dat in de brief van 4 augustus 2011 van de bedrijfsarts ook geen medisch objectiveerbare gegevens worden vermeld. Aan het besluit van het Werkbedrijf Utrecht van 19 april 2010, waarbij is vastgesteld dat appellant niet voor een indicatie in het kader van de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) in aanmerking komt, kan ten slotte niet die betekenis worden toegekend die appellant daaraan gehecht wil zien. Het wettelijk toetsingskader van de WSW verschilt wezenlijk van dat van de Wet WIA. Uit het vorenstaande volgt dat moet worden uitgegaan van de juistheid van de FML van 7 juni 2010 met de daarop aangebrachte nuancering van de bezwaarverzekeringsarts op het aspect horen.
4.5. Zoals blijkt uit het rapport van bezwaararbeidsdeskundige B. Gulmans van 21 februari 2011 berust de schatting uiteindelijk op de functies verkoper detailhandel, dienstleider/opzichter vervoer en transportplanner/medewerker bevrachting. De bezwaararbeidsdeskundige heeft deze functies met inachtneming van de FML van 7 juni 2010 beoordeeld en het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 22,75%. Het opleidingsniveau kan geen aanleiding vormen de functies niet geschikt te achten nu, zoals de bezwaararbeidsdeskundige heeft vermeld, appellant een opleiding Milieutechniek heeft voltooid en daarmee voldoet aan de geldende criteria voor opleidingsniveau 4. De voorhanden zijnde gegevens leveren voorts voldoende steun op voor het oordeel dat de belasting in de aan appellant voorgehouden functies zijn beperkingen niet te boven gaat en dat deze functies daarmee voor appellant in medisch opzicht geschikt zijn te achten. Daarbij wordt ten slotte van belang geacht dat de bezwaararbeidsdeskundige in het rapport van 15 maart 2013 te kennen heeft gegeven dat in deze functies belastend omgevingslawaai niet voorkomt.
5. Hetgeen onder 4.2 tot en met 4.5 is overwogen leidt tot de slotsom dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 22 maart 2010 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) Z. Karekezi