Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 december 2010, 10/2828 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 1 mei 2013
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft op 13 maart 2013 enkele stukken afkomstig van haar behandelend artsen overgelegd. Naar aanleiding hiervan heeft het Uwv een reactie van een bezwaarverzekeringsarts van 14 maart 2013 overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. E.H.J. van Gerven, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
1.1. Appellante heeft vanaf 16 april 2008 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen ontvangen. Bij besluit van 12 mei 2010 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat zij vanaf 13 juli 2010 geen uitkering meer krijgt, omdat zij het werk dat zij voor zij uitviel deed weer kan doen.
1.2. Op 17 mei 2010 heeft appellante een wijzigingsformulier ingediend, waarop zij heeft ingevuld dat haar gezondheidstoestand is verslechterd en dat een operatie zal volgen. Het Uwv heeft dit formulier opgevat als een verzoek het besluit van 12 mei 2010 te herzien.
1.3. Op 9 juli 2010 heeft een verzekeringsarts telefonisch contact gehad met appellante. Tijdens dit gesprek heeft appellante meegedeeld dat op 5 juli 2010 enkele glassplinters uit haar voet zijn verwijderd. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat dit geen invloed heeft op de belastbaarheid van appellante met ingang van 13 juli 2010.
1.4. Bij besluit van 12 juli 2010 heeft het Uwv geweigerd het besluit van 12 mei 2010 te herzien.
1.5. Bij besluit van 18 augustus 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 juli 2010, onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat onvoldoende is gebleken dat appellante bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 12 mei 2010. Het wijzigingsformulier van 17 mei 2010 bevat geen verwijzing naar dat besluit, noch een mededeling dat appellante het daar niet mee eens is. Aldus moet de rechtbank aanvaarden dat het Uwv het wijzigingsformulier heeft opgevat als een verzoek om het besluit van 12 mei 2010 te herzien. Bij een herzieningsverzoek dienen ingevolge artikel 4:6 van de Awb nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te worden vermeld. De rechtbank moet zich tot dit punt beperken. Nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn hier naar het oordeel van de rechtbank niet aanwezig. Met name is niet gebleken dat in de periode van 12 februari 2010 - de datum van het onderzoek door een verzekeringsarts waarop het besluit van 12 mei 2010 is gebaseerd - tot 13 juli 2010 een relevante verslechtering van de gezondheidstoestand van appellante is opgetreden. De verwijdering van enkele glassplinters uit haar voet op 5 juli 2010 kan niet als zodanig worden aangemerkt.
3. Ter zitting heeft appellante te kennen gegeven dat zij in hoger beroep het standpunt inneemt dat de rechtbank terecht heeft aanvaard dat het wijzigingsformulier van 17 mei 2010 door het Uwv is opgevat als een herzieningsverzoek en als zodanig is behandeld. Appellante erkent dat degene die om herziening vraagt nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden dient te vermelden. Zij meent dit te hebben gedaan door te wijzen op haar verslechterde gezondheidstoestand, ter onderbouwing waarvan zij op 13 maart 2013 enkele stukken afkomstig van haar behandelend artsen heeft overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Gelet op de opstelling van appellante als onder 3 weergegeven is niet in geschil dat sprake is van een herzieningsverzoek en dat daarop het beoordelingskader van artikel 4:6 van de Awb als door de rechtbank omschreven van toepassing is.
4.2. Appellante heeft aan haar herzieningsverzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag gelegd. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat de verwijdering van enkele glassplinters uit haar voet niet als zodanig kan worden aangemerkt.
4.3. Appellante heeft zich beroepen op door haar in hoger beroep overgelegde medische stukken. Deze stukken kunnen echter niet in de beoordeling worden betrokken. Nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten bij het herzieningsverzoek of uiterlijk in bezwaar worden vermeld. Met nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die pas in de fase van beroep of hoger beroep naar voren worden gebracht kan bij de rechterlijke toetsing van met toepassing van artikel 4:6 van de Awb genomen besluiten geen rekening worden gehouden. Hetzelfde heeft te gelden voor stukken waaruit deze feiten of omstandigheden zouden moeten blijken. De Raad verwijst in dit verband naar zijn vaste rechtspraak, zoals deze onder meer volgt uit de uitspraken van 30 maart 2004 (LJN AO8674) en 14 september 2007 (LJN BB3594).
4.4. Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2013.
(getekend) Ch. van Voorst