ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8647

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-796 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van toeslag wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante ontving een uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) en had recht op een toeslag omdat zij een kind onder de 18 jaar had waarvoor zij kinderbijslag ontving. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor de toeslag, omdat zij niet had gemeld dat de Sociale Verzekeringsbank kinderbijslag voor haar dochter had geweigerd en dat haar partner inkomsten uit arbeid had. Dit leidde tot een herziening van de toeslag over een bepaalde periode en een terugvordering van een bedrag van € 9.548,80 aan onverschuldigd betaalde toeslag.

Daarnaast heeft het Uwv een boete opgelegd van € 310,- wegens schending van de inlichtingenverplichting. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv heeft deze ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit eveneens ongegrond verklaard, met de overweging dat appellante redelijkerwijs had moeten begrijpen dat het niet ontvangen van kinderbijslag invloed had op de hoogte van de toeslag en dat zij dit had moeten melden.

In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven. De Raad voegde hieraan toe dat uit zowel het aanvraagformulier voor de TW-uitkering als uit eerdere besluiten duidelijk blijkt dat het melden van kinderbijslag en partnerinkomsten noodzakelijk is, omdat deze van invloed kunnen zijn op de toeslag. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/796 TW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 11 januari 2011, 10/3049 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 april 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.T.A. Slof, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en op verzoek van de Raad een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2013. Appellante is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante ontving een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). In aanvulling daarop ontving zij met ingang van 12 februari 2007 een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW), omdat zij had gemeld dat zij ongehuwd is met een kind onder 18 jaar voor wie zij kinderbijslag ontvangt, en met ingang van 17 februari 2008, omdat zij had opgegeven dat zij een partner heeft zonder inkomsten. Bij twee besluiten van 22 februari 2010 heeft het Uwv de toeslag herzien over de periode van 12 februari 2007 tot en met 17 februari 2008 en van 1 juni 2008 tot en met 28 februari 2010 op de grond dat van 12 februari 2007 tot en met 16 februari 2008 geen recht op kinderbijslag bestond en haar partner met ingang van 1 juni 2008 inkomsten had. Tevens heeft het Uwv een bedrag van € 9.548,80 bruto aan onverschuldigd betaalde toeslag van appellante teruggevorderd. Bij besluit van 8 maart 2010 heeft het Uwv appellante een boete opgelegd van € 310,- wegens schending van de inlichtingenverplichting.
1.2. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. Bij besluit van 6 juli 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren ongegrond verklaard en de besluiten van 22 februari 2010 en 8 maart 2010 gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat het appellante redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat het al dan niet ontvangen van kinderbijslag van invloed was of kon zijn op (de hoogte van) de toeslag en dat zij daarom het Uwv had moeten melden dat de Sociale Verzekeringsbank kinderbijslag voor haar dochter had geweigerd. Volgens de rechtbank had appellante het Uwv ook moeten melden dat haar partner vanaf 11 (lees: 1) juni 2008 inkomsten uit arbeid genoot en vervolgens een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontving. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat appellante de inlichtingenverplichting van artikel 12 van de TW heeft overtreden en heeft hij op goede gronden het recht op toeslag herzien en de onverschuldigd betaalde toeslag van appellante terecht teruggevorderd. Tenslotte oordeelde de rechtbank dat het Uwv appellante terecht een boete had opgelegd.
3. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt gehandhaafd dat het haar niet redelijkerwijs duidelijk was dat het niet ontvangen van kinderbijslag van invloed was of kon zijn op (de hoogte van) haar toeslag. Ook heeft appellante haar standpunt gehandhaafd dat het niet op haar weg lag om melding te maken van het feit dat haar partner een ZW-uitkering ontving, omdat het Uwv reeds met die uitkering bekend was.
4. De Raad onderschrijft het oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank. Daaraan wordt toegevoegd dat niet alleen uit het aanvraagformulier van een TW-uitkering, maar ook uit het besluit van 28 februari 2007, waarbij appellante met ingang van 22 februari 2007 een toeslag is toegekend, duidelijk blijkt dat het al dan niet ontvangen van kinderbijslag en inkomsten van de partner moet worden gemeld bij het Uwv, omdat deze van invloed kunnen zijn op (de hoogte van) de toeslag. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd bevat geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun als voorzitter en H.G. Rottier en R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2013.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) Z. Karekezi
NW