11/6564 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 4 oktober 2011, 11/1192 (aangevallen uitspraak)
het college van burgemeester en wethouders van Wijchen (college)
Datum uitspraak 23 april 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. van Delft, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Delft. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Puijn. Ter zitting is tevens verschenen W. Woning, de door appellant meegebrachte tolk.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving vanaf 26 november 2008 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Op verzoek van appellant heeft het college de bijstand beëindigd met ingang van 1 maart 2010. In de periode van 26 november 2008 tot 1 maart 2010 stond appellant in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven op het adres [adres 1] in [woonplaats] (uitkeringsadres).
1.2. In verband met een anonieme tip dat appellant nog steeds samenwoont met zijn ex-echtgenote, [O.], in [plaatsnaam 1] heeft de sociale recherche van de intergemeentelijke sociale recherche Gelderland-Zuid, gelijktijdig met het in Nijmegen gestarte onderzoek naar de ex-echtgenote van appellant, een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. Hierbij heeft de sociale recherche dossieronderzoek verricht en inzage gekregen in de resultaten van het onderzoek van de sociale recherche van de gemeente Nijmegen naar de rechtmatigheid van de aan de [O.] van appellant verleende bijstand. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 7 mei 2010.
1.3. Dit rapport is voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 11 mei 2010, voor zover hier van belang, de bijstand van appellant over de periode van 26 november 2008 tot 1 maart 2010 in te trekken op de grond dat appellant in deze periode niet woonachtig was in de gemeente Wijchen. Voorts heeft het college de gemaakte kosten van bijstand over deze periode van appellant teruggevorderd tot een bedrag van € 15.959,63.
1.4. Bij besluit van 7 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hij gedurende de periode van 26 november 2008 tot 1 maart 2010 woonachtig was op het uitkeringsadres.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de WWB bestaat recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. De vraag waar iemand woonplaats heeft als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de WWB dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
4.2. De onderzoeksbevindingen van de sociale recherche van de gemeente Nijmegen die in het rapport van 7 mei 2010 zijn opgenomen, bieden een toereikende grondslag voor het standpunt van het college dat appellant tijdens de periode van 26 november 2008 tot 1 maart 2010 niet zijn woonplaats had in de gemeente Wijchen. Bij de stelselmatige observaties, die op nagenoeg alle dagen in de periode van 7 tot en met 25 juni 2009 hebben plaatsgevonden, is onder meer waargenomen dat appellant op werkdagen ’s morgens vroeg vanuit de woning van [O.] vertrekt, dat hij terugkeert naar die woning en met eigen sleutel de woning binnengaat, dat zijn auto bij die woning staat geparkeerd en dat appellant en [O.] gezamenlijk boodschappen doen. Gelet op de verklaringen van de buurtbewoners van het woonadres van [O.] is aannemelijk dat wat in juni 2009 is waargenomen een representatief beeld vormt van de aanwezigheid van appellant in de woning van [O.]. Daarbij is tevens van belang dat buurtbewoners uit de directe omgeving van het uitkeringsadres hebben verklaard dat appellant in de periode van november 2008 tot en met februari 2010 maar heel weinig aanwezig is geweest op het uitkeringsadres en dat, als hij er was, dit maar voor korte duur was.
4.3. Uit wat onder 4.2 is overwogen volgt dat appellant in de periode van 26 november 2008 tot 1 maart 2010 niet zijn woonplaats had in de gemeente Wijchen, waarvan hij ten onrechte geen mededeling had gedaan aan het college. Dit betekent dat het college bevoegd was de bijstand van appellant over deze periode in te trekken. Appellant heeft geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen de wijze waarop het college van de bevoegdheid tot intrekking van de bijstand gebruik heeft gemaakt.
4.4. Uit 4.3 volgt dat het college voorts bevoegd was de gemaakte kosten van bijstand over de genoemde periode met toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB van appellant terug te vorderen. Appellant heeft in dit verband nog aangevoerd dat hij met ingang van 6 april 2009 in het kader van het project Wijchen Schoon 36 uur per week verspreid over vijf dagen voor de gemeente Wijchen heeft gewerkt en dat daarom redelijkerwijs niet over de gehele periode mag worden teruggevorderd. Zoals blijkt uit de gedingstukken en de toelichting ter zitting van het college betreft dit een werkervaringsproject gedurende welk project appellant geen loon, maar bijstand heeft ontvangen. Het traject was in het bijzonder bedoeld om appellant werknemersvaardigheden te laten opdoen. Gelet hierop heeft het college in redelijkheid kunnen besluiten over te gaan tot algehele terugvordering.
4.5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.F. Bandringa en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2013.