ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8357

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-6781 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in sociale zekerheidskwestie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een geschil tussen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant) en [A. te B.] (betrokkene) over de toekenning van een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW). Betrokkene was sinds november 2006 als sloper in dienst bij [naam werkgever] en had zich ziek gemeld. Appellant kende hem per 1 april 2011 een uitkering toe, maar later werd vastgesteld dat betrokkene met zijn werkgever had afgesproken het dienstverband per diezelfde datum te beëindigen. Hierdoor besloot appellant om het ziekengeld vanaf 29 mei 2011 niet meer uit te keren en het onverschuldigd betaalde ziekengeld terug te vorderen.

Betrokkene ging in beroep tegen het besluit van appellant, maar de rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, omdat appellant ten onrechte niet op het bezwaar van betrokkene had beslist. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat betrokkene geen procesbelang had bij de beoordeling van zijn beroep, omdat hij tegen het besluit van 19 oktober 2011, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard, geen beroep had ingesteld. De Raad benadrukte dat er sprake moet zijn van voldoende procesbelang om een beroep ontvankelijk te verklaren. Aangezien betrokkene geen belang had bij de beoordeling van zijn eerdere beroep, werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter Ch. van Voorst en de leden C.P.J. Goorden en A.I. van der Kris aanwezig waren. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

11/6781 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
1 november 2011, 11/3657 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[A. te B.] (betrokkene)
Datum uitspraak 24 april 2013.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 13 maart 2013. Partijen zijn niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene was sedert november 2006 als sloper in dienst van [naam werkgever]. Naar aanleiding van betrokkenes ziekmelding heeft appellant hem bij besluit van 20 mei 2011 per 1 april 2011 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. Bij besluit van 6 juni 2011 heeft appellant betrokkene meegedeeld dat hij heeft vastgesteld dat betrokkene, in de periode dat hij ziek was, met zijn werkgever is overeengekomen om het dienstverband met ingang van 1 april 2011 te beëindigen. Op grond daarvan heeft appellant besloten om vanaf 29 mei 2011 geen ziekengeld meer uit te keren en het onverschuldigd betaalde ziekengeld over de periode 1 april 2011 tot en met 29 mei 2011 van betrokkene terug te vorderen.
1.3. Bij besluit van 6 juli 2011 (bestreden besluit) heeft appellant het door [naam werkgever]. ingediende bezwaar tegen het besluit van 6 juni 2011 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de (ex-)werkgever geen belanghebbende is nu het besluit van 6 juni 2011 geen rechtsgevolgen voor haar heeft. Betrokkene heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigden en appellant opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat uit het bezwaarschrift blijkt dat ook namens betrokkene bezwaar is gemaakt en dat appellant ten onrechte niet op het bezwaar van betrokkene heeft beslist. Volgens de rechtbank was betrokkene door appellant op het verkeerde been gezet en heeft zij betrokkene om die reden ontvangen in zijn beroep. Ten materiële was de rechtbank van oordeel dat geen sprake was van een akkoord gaan met ontslag tijdens ziekte, aangezien betrokkene pas op 6 of 7 maart 2011 ziek geworden is en hij al op 1 maart 2011 met zijn werkgevers overeengekomen was het dienstverband met ingang van 1 april 2011 te beëindigen.
3. Appellant heeft de juistheid van die uitspraak betwist. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht, komt de Raad tot de volgende beoordeling.
4. Hangende het hoger beroep heeft appellant bij brief van 20 december 2011 nadere stukken in het geding gebracht. Uit deze stukken blijkt dat betrokkene op 5 juli 2011 zelf bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 6 juni 2011. Bij besluit van 19 oktober 2011 heeft appellant het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard. Betrokkene is tegen die beslissing niet in beroep gegaan waardoor het besluit van 19 oktober 2011 in rechte vaststaat. Bij deze stand van zaken moet thans worden vastgesteld dat betrokkene geen procesbelang had bij de beoordeling van zijn bij de rechtbank ingestelde beroep. Het is vaste rechtspraak van de Raad, zie bijvoorbeeld zijn uitspraak van 23 mei 2012, LJN BW7515, dat eerst sprake van (voldoende) procesbelang kan zijn als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijk betekenis kan hebben. Dit is gelet op het in rechte verstaande besluit van 19 oktober 201 niet het geval. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. Het beroep moet dus niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. Uit hetgeen in 4 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
6. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) Z. Karekezi
JvC