ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8349
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- C.P.J. Goorden
- A.I. van der Kris
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldig verzekeringskundig onderzoek
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die eerder als algemeen medewerkster bij een uitzendbureau werkte. Appellante meldde zich op 5 januari 2009 ziek met psychische klachten. Na een wachttijd van twee jaar, op 3 januari 2011, werd vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor zij geen recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) achtte haar geschikt voor verschillende functies, maar appellante ging hier niet tegen in beroep.
Op 12 september 2011 meldde appellante zich opnieuw ziek vanuit de Werkloosheidswet (WW) en ontving zij een ZW-uitkering. Na een onderzoek door verzekeringsarts R.L.A.C. Friesen op 7 oktober 2011, werd appellante opnieuw geschikt geacht voor de eerder geduide functies, wat leidde tot de beëindiging van haar ZW-uitkering per 14 oktober 2011. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat de rechtbank de ernst van haar psychische klachten had miskend en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar nek-, schouder- en armklachten.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat het verzekeringskundige onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen juist waren. De rapportage van verzekeringsarts Van der Burg, die door appellante was overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt, werd niet als voldoende overtuigend beschouwd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak.