10/473 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 december 2009, 09/2358 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak 12 april 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. M.J.G. Schroeder, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2012. Namens appellant is daarbij verschenen mr. Schroeder. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.J. Oudenes.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen. Partijen hebben schriftelijke stukken ingezonden.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven het onderzoek ter zitting van de Raad achterwege te laten. Gelet op de verleende toestemming heeft de Raad het onderzoek gesloten.
1.1. Appellant heeft op 6 juli 2008 kinderbijslag ingevolge de Algemene kinderbijslagwet (AKW) aangevraagd voor zijn kinderen [G.] (geboren [in] 1991), [S.] (geboren [in] 1996) en [J.] (geboren [in] 1998). De kinderen verblijven bij appellants echtgenote te Kaapverdië.
1.2. Bij besluit van 11 februari 2009 heeft de Svb aan appellant kinderbijslag toegekend met ingang van het eerste kwartaal van 2009. Aan dat besluit ligt ten grondslag dat appellant vanaf 2 oktober 2008 in Nederland werkt en op die grond met ingang van het eerste kwartaal van 2009 als verzekerd ingevolge de AKW wordt aangemerkt.
1.3. In bezwaar heeft appellant gesteld vanaf het eerste kwartaal van 2006 kinderbijslag aan te vragen. Bij besluit van 3 juli 2009 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen de ingangsdatum van het recht op kinderbijslag ongegrond verklaard. Appellant heeft volgens de Svb geen recht op kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2006 tot en met het vierde kwartaal van 2008. Daartoe is het volgende overwogen. Er is geen sprake van een bijzonder geval en daarom wordt het recht op kinderbijslag beoordeeld met terugwerkende kracht van een jaar vanaf de aanvraag, dat wil zeggen vanaf het derde kwartaal van 2007. Vanaf het derde kwartaal van 2007 tot en met het derde kwartaal van 2008 is appellant geen ingezetene geweest en heeft hij om die reden geen recht op kinderbijslag. Voorts heeft hij onvoldoende aangetoond in deze kwartalen in het onderhoud van de kinderen te hebben bijgedragen. Op de peildatum van het vierde kwartaal van 2008 moet appellant op grond van zijn werkzaamheden in loondienst wel als verzekerde ingevolge de AKW worden aangemerkt doch heeft hij niet aangetoond dat hij voldoende in het onderhoud heeft bijgedragen. Om die reden heeft hij over het vierde kwartaal van 2008 geen recht op kinderbijslag.
2.2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard onder de overwegingen dat geen sprake is van een bijzonder geval, dat appellant op de peildata van het derde kwartaal van 2007 tot en met het derde kwartaal van 2008 niet als ingezetene kan worden aangemerkt en dat appellant onvoldoende heeft aangetoond of aannemelijk gemaakt dat hij in het vierde kwartaal heeft voldaan aan de vereiste onderhoudsbijdrage.
3.1. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat sprake is van een bijzonder geval, zodat de kinderbijslag met een verdergaande terugwerkende kracht kan worden toegekend. Voorts is gesteld dat appellant over het derde kwartaal van 2007 tot en met het derde kwartaal van 2008 als ingezetene moet worden aangemerkt. Tot slot is gesteld dat de Svb en de rechtbank de nadere stukken die zien op het vierde kwartaal van 2008, in aanmerking had moeten nemen.
3.2. Bij brief van 3 december 2012 heeft de Svb appellant over de kwartalen in geding als ingezetene aangemerkt doch het standpunt gehandhaafd dat appellant geen recht op kinderbijslag heeft omdat het onderhoud onvoldoende is aangetoond.
3.3. Bij brief van 18 februari 2013 heeft de Svb zich, naar aanleiding van de alsnog door appellant overgelegde stukken, op het standpunt gesteld dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat appellant in het vierde kwartaal van 2008 aan de vereiste onderhoudsbijdrage heeft voldaan.
4. De Raad overweegt het volgende.
Het eerste kwartaal van 2006 tot en met het tweede kwartaal 2007
4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat geen sprake is van een bijzonder geval in de zin van artikel 14, derde lid van de AKW. Ingevolge artikel 14, derde lid, van de AKW kan het recht op kinderbijslag niet vroeger ingaan dan een jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kalenderkwartaal waarin de aanvraag werd ingediend. In bijzondere gevallen kan de Svb hiervan afwijken. Volgens de in de rechtspraak aanvaarde uitleg van de Svb is sprake van een bijzonder geval:
- indien de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen;
- indien de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op kinderbijslag en deze onbekendheid verschoonbaar was.
Dat appellant nog in procedure was over zijn recht op kinderbijslag, zoals hij heeft aangevoerd, maakt niet dat sprake is van een bijzonder geval. Overigens had die procedure betrekking op het vierde kwartaal van 2004 tot en met het vierde kwartaal van 2005.
Het derde kwartaal van 2007 tot en met het derde kwartaal van 2008 4.2. Het onder 4.1 overwogene brengt mee dat beoordeeld dient te worden of de Svb terecht heeft beslist dat appellant vanaf het derde kwartaal van 2007 tot en met het derde kwartaal van 2008 geen aanspraak heeft op kinderbijslag voor zijn drie kinderen.
4.3. Artikel 7, eerste lid, van de AKW bepaalt dat een verzekerde recht heeft op kinderbijslag voor een eigen kind dat jonger is dan 18 jaar en door hem in belangrijke mate wordt onderhouden. Ten aanzien van laatstgenoemde voorwaarde is in het Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag van 21 september 1995 (Stb. 1995, 451, hierna: het Besluit), kort samengevat, bepaald dat een verzekerde die een kind dat niet tot zijn huishouden maar wel tot het huishouden van een ander behoort, in belangrijke mate onderhoudt, indien het inkomen van het kind minder bedraagt dan bepaald in het Besluit nader vastgestelde bedragen en de verzekerde een bijdrage in het onderhoud levert van ten minste de in het Besluit nader vastgestelde bedragen.
4.4. Gedurende de in geschil zijnde kwartalen waren de kinderen jonger dan 18 jaar en behoorden zij tot het huishouden van appellants echtgenote in Kaapverdië. Dit betekent dat appellant slechts aanspraak heeft op kinderbijslag voor de drie kinderen als hij gedurende de in geschil zijnde kwartalen heeft voldaan aan de bij en krachtens de AKW gestelde voorwaarde dat hij de kinderen in belangrijke mate heeft onderhouden, dat wil zeggen voor een bedrag van ten minste € 1.179,- in het derde kwartaal van 2007 en voor een bedrag van ten minste € 1.200,- per kwartaal van het vierde kwartaal van 2007 tot en met het derde kwartaal van 2008. Blijkens vaste rechtspraak van de Raad dient een verzekerde desgevraagd op een voor de Svb eenvoudig te controleren wijze - met name door middel van bankoverschrijvingen ten name van het kind of diens verzorger - aan te tonen dan wel aannemelijk te maken dat hij voor zijn niet in Nederland verblijvende kind heeft voldaan aan de voor hem geldende onderhoudsbijdrage.
4.5. Niet in geschil is dat appellant in het derde en vierde kwartaal van 2007 en het eerste en derde kwartaal van 2008 weliswaar in het onderhoud heeft bijgedragen maar dat de totale bedragen per kwartaal onvoldoende zijn.
4.6. In het tweede kwartaal van 2008 is het totale bedrag wel voldoende doch heeft appellant niet op eenvoudig controleerbare wijze aangetoond de vereiste bijdrage in het levensonderhoud van de kinderen te hebben geleverd. Appellant heeft bankafschriften van een mede op zijn naam gestelde rekening van de Fortis bank overgelegd waaruit blijkt dat op
3 april 2008 een bedrag van € 400,-, op 28 april 2004 een bedrag van € 406,80 en op 16 mei 2008 een bedrag van € 396,80 is overgemaakt onder de vermelding “btlb”, naar de Raad aanneemt is hiermee bedoeld: naar het buitenland. Appellant heeft echter niet aangetoond dat deze bedragen door zijn echtgenote of één van de kinderen in Kaapverdië zijn opgenomen. De door appellant overgelegde machtiging van 11 juni 2008 aan zijn echtgenote om een bedrag van 55.000 escudo’s op te nemen is daartoe onvoldoende. Op de door appellant overgelegde bankafschriften van zijn bank te Kaapverdië is een opname ter grootte van de machtiging niet te zien in dit kwartaal. Overigens zijn de drie overmakingen ook niet terug te vinden op de bankafschriften uit Kaapverdië.
4.7. De Raad is van oordeel dat de Svb terecht heeft vastgesteld dat appellant niet heeft voldaan aan de voor hem geldende onderhoudsbijdrage, zodat hij geen aanspraak heeft op kinderbijslag voor zijn drie kinderen over het derde kwartaal van 2007 tot en met het derde kwartaal van 2008.
4.8. Uit de in 3.2 en 3.3 genoemde brieven blijkt dat het bestreden besluit niet juist was voor zover dit inhield dat over het vierde kwartaal van 2008 niet aan de onderhoudsbijdrage is voldaan. Dit leidt tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak geen stand kan houden. Het beroep tegen het bestreden besluit moet gegrond worden verklaard, met vernietiging van dat besluit, nu aan dat besluit de in 3.2 en 3.3 door de Svb aangegeven gebreken kleefden.
4.9. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.7 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep voor het overige niet kan slagen. Dit betekent dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor zover het betreft het eerste kwartaal van 2006 tot en met het tweede kwartaal 2007 en het derde kwartaal van 2007 tot en met het derde kwartaal van 2008 in stand dienen te worden gelaten.
5. De Raad acht termen aanwezig om de Svb op grond van artikel 8:75 van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 944,- in beroep en op € 944,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak;
-verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 3 juli 2009;
-bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven voor zover het betreft het eerste kwartaal van 2006 tot en met het derde kwartaal van 2008;
-bepaalt dat de Svb aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 151,- vergoedt;
-veroordeelt de Svb in de kosten van appellante tot een bedrag van in totaal € 1.888,-.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en E.E.V. Lenos en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2013.
(getekend) M.M. van der Kade