ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7738

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-7065 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen vaststelling buitenlandbijdrage ZVW niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, geboren in 1934 en woonachtig in Hongarije, ontving een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet en had recht op medische zorg in Hongarije, gefinancierd door Nederland, op basis van de Verordening (EEG) 1408/71. De appellante had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de buitenlandbijdrage ZVW voor het jaar 2007, die door het College voor zorgverzekeringen (Cvz) was vastgesteld op € 655,49. Appellante stelde dat deze bijdrage ten onrechte ook een AWBZ-deel bevatte, terwijl in Hongarije een ander ziektekostenstelsel geldt. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd.

De Raad overwoog dat de rechtbank de appellante inzicht had willen geven in de berekening van de buitenlandbijdrage. De hoogte van de bijdrage was vastgesteld op basis van een nominaal deel, een inkomensafhankelijk deel en een AWBZ-deel, waarbij de som van deze delen de totale bijdrage vormde. De Raad bevestigde dat de buitenlandbijdrage voor 2007 gelijk was aan ongeveer 15% van de Zvw-bijdrage van een in Nederland wonende Zvw-gerechtigde met een vergelijkbaar inkomen. De Raad oordeelde dat de appellante niet kon kiezen om zich te onttrekken aan de toepasselijke regelgeving, zoals bevestigd door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in een eerder arrest. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter en R.M. van Male en W.H. Bel als leden, in aanwezigheid van griffier V.C. Hartkamp.

Uitspraak

11/7065 ZVW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 oktober 2011, 10/5824 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het College voor zorgverzekeringen (Cvz)
Datum uitspraak 10 april 2013.
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Cvz heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2013. Appellante is niet verschenen. Cvz heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Mulder.
OVERWEGINGEN
1.1. Allereerst overweegt de Raad dat de gemachtigde van Cvz ter zitting heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het feit dat de informatie die appellante in een (niet tijdig ingestuurde) brief van 25 februari 2013 heeft verschaft, door de Raad wordt betrokken in de beoordeling van het geschil.
1.2. Appellante is geboren in 1934 en woont sinds 2006 in Hongarije. Zij ontvangt een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet en heeft in verband daarmee op grond van de artikelen 28 en 28bis van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 (Vo. 1408/71) recht op zorg in het woonland Hongarije ten laste van Nederland. Voor dit recht op zorg is op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) een bijdrage verschuldigd, de zogenoemde buitenlandbijdrage.
1.3. Bij besluit van 22 maart 2010 heeft Cvz de definitieve jaarafrekening van de door appellante verschuldigde buitenlandbijdrage Zvw voor het jaar 2007 vastgesteld op € 655,49. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt. Zij stelde dat de buitenlandbijdrage, naast een Zvw-deel, ten onrechte ook is opgebouwd uit premie voor verstrekkingen en zorg die in Nederland onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) vallen. In Hongarije is sprake van een heel ander ziektekostenstelsel en wordt geen AWBZ-zorg verleend door de overheid. Deze zorg dient men daar zelf in te kopen bij particulieren en veelal contant te betalen, zodat rekeningen daarvoor niet in Nederland kunnen worden ingediend, aldus appellante. Appellante heeft tevens naar voren gebracht dat zij een keuzerecht heeft, of zou moeten hebben, om zich al dan niet te onderwerpen aan de werkingssfeer van de artikelen 28 en 28bis van Vo. 1408/71.
1.4. Het bezwaar is bij besluit van 8 november 2010 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard.
2.1. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen (waarbij voor eiseres appellante en voor verweerder het Cvz moet worden gelezen):
“1.5De rechtbank stelt vast dat eiseres een uitkering ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet uit Nederland. Nu zij dus een pensioen in Nederland ontvangt en in Hongarije woont, heeft zij op grond van de Verordening (EEG) 1408/71 (hierna: de Verordening) recht op medische zorg in Hongarije voor rekening van Nederland. Verweerder mag daarvoor op grond van de Verordening en artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) een bijdrage bij eiseres in rekening brengen.
1.6 Ten aanzien van de bezwaren van eiseres tegen het AWBZ-deel van deze Zvw-bijdrage overweegt de rechtbank als volgt. Voor het berekenen van de verschuldigde bijdrage is door de wetgever aangesloten bij het Nederlandse systeem van berekening. De bijdrage bestaat uit een jaarlijks vastgesteld nominaal deel, een inkomensafhankelijk deel en een deel dat wordt berekend overeenkomstig de berekening van de premie voor de Algemene wet bijzondere ziektekosten (een AWBZ-deel). De som van deze afzonderlijke delen levert de totale bijdrage op die op grond van de Zvw en de daarop gebaseerde regelgeving verschuldigd is. Dit betreft niet een premie voor de geleverde zorg, maar een bijdrage aan de totale kosten van de zorg. Dit zijn ook kosten die Nederland moet maken voor mensen zoals eiseres die in een ander land recht hebben op zorg ten laste van Nederland. Eiseres kan worden toegegeven dat de medische zorg in het buitenland - en dus ook in Hongarije - vaak anders is dan het niveau van medische voorzieningen in Nederland. Zo bestaat in veel landen inderdaad geen vergoeding voor kosten van zorg die in Nederland onder de AWBZ vallen. Met het oog daarop is een woonlandfactor geïntroduceerd die vervolgens op de berekening van de totale bijdrage wordt toegepast. De hoogte van de bijdrage kan dan worden afgestemd op de zorg in het buitenland. Over 2007 bedroeg deze woonland factor voor Hongarije 0,1452. De som van de hiervoor genoemde afzonderlijke delen van de bijdrage wordt met 0,1452 vermenigvuldigd om de uiteindelijk verschuldigde bijdrage vast te stellen. Met deze woonlandfactor wordt dus compensatie geboden voor verschillen in het niveau van medische voorzieningen in de diverse woonlanden.”
2.2. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. De rechtbank heeft met de hierboven geciteerde rechtsoverwegingen 1.5 en 1.6 beoogd aan appellante inzicht te verschaffen in de wijze waarop de hoogte van de door haar verschuldigde buitenlandbijdrage wordt berekend en de ratio daarvan. De buitenlandbijdrage voor het jaar 2007 van appellante is bij het besluit van 22 maart 2010 vastgesteld op € 655,49. Dat is gelijk aan ongeveer 15% van de Zvw-bijdrage van € 4.514,41 die een in Nederland wonende Zvw-gerechtigde met een vergelijkbaar inkomen als appellante verschuldigd is.
3.2. Datgene wat in het besluit van 22 maart 2010 de ‘Inkomensafhankelijke AWBZ-bijdrage’ wordt genoemd is niet een AWBZ-premie deel van de bijdrage maar slechts een met de berekening van de AWBZ-premie vergelijkbaar berekend bestanddeel van de bijdrage.
3.3. Bij arrest van 14 oktober 2010 (zaak C-345/09) heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, ter zake van het keuzerecht zoals door appellante bepleit, overwogen dat de bepalingen van Vo. 1408/71 die betrekking hebben op de vaststelling van de toepasselijke wettelijke regeling, een volledig stelsel van conflictregels vormen, welke conflictregels dwingend gelden voor de lidstaten. Het is daardoor uitgesloten dat de sociaal verzekerden op wie die regels van toepassing zijn, de gevolgen ervan teniet kunnen doen doordat zij ervoor zouden kunnen kiezen zich eraan te onttrekken.
3.4. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient bevestigd te worden.
4. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en R.M. van Male en W.H. Bel als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2013.
(getekend) J. Brand
(getekend) V.C. Hartkamp
HD