ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7738
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift tegen vaststelling buitenlandbijdrage ZVW niet-ontvankelijk verklaard
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, geboren in 1934 en woonachtig in Hongarije, ontving een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet en had recht op medische zorg in Hongarije, gefinancierd door Nederland, op basis van de Verordening (EEG) 1408/71. De appellante had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de buitenlandbijdrage ZVW voor het jaar 2007, die door het College voor zorgverzekeringen (Cvz) was vastgesteld op € 655,49. Appellante stelde dat deze bijdrage ten onrechte ook een AWBZ-deel bevatte, terwijl in Hongarije een ander ziektekostenstelsel geldt. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd.
De Raad overwoog dat de rechtbank de appellante inzicht had willen geven in de berekening van de buitenlandbijdrage. De hoogte van de bijdrage was vastgesteld op basis van een nominaal deel, een inkomensafhankelijk deel en een AWBZ-deel, waarbij de som van deze delen de totale bijdrage vormde. De Raad bevestigde dat de buitenlandbijdrage voor 2007 gelijk was aan ongeveer 15% van de Zvw-bijdrage van een in Nederland wonende Zvw-gerechtigde met een vergelijkbaar inkomen. De Raad oordeelde dat de appellante niet kon kiezen om zich te onttrekken aan de toepasselijke regelgeving, zoals bevestigd door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in een eerder arrest. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter en R.M. van Male en W.H. Bel als leden, in aanwezigheid van griffier V.C. Hartkamp.