12/6166 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 7 november 2012, 12/739 (aangevallen uitspraak)
de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
Datum uitspraak 17 april 2013.
CIZ heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, wettelijk vertegenwoordigd door [naam familie], heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2013. Namens CIZ zijn verschenen mr. N. Benedictus en mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt. Betrokkene is niet vertegenwoordigd.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene, geboren [in] 1979, heeft sinds zijn geboorte ernstige geestelijke en lichamelijke beperkingen. Hij is voor zijn dagelijkse verzorging volledig afhankelijk van anderen. Betrokkene ontvangt intramurale zorg van de Stichting J.P. van den Bent te Goor.
1.2. Namens betrokkene is op 14 maart 2012 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) bij CIZ een aanvraag ingediend om verlenging van een bestaande indicatie omdat die indicatie afliep.
1.3. CIZ heeft bij besluit van 2 april 2012 betrokkene geïndiceerd voor Zorgzwaartepakket VG08 voor de periode van 2 april 2012 tot en met 1 april 2027. Betrokkene heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
1.4. CIZ heeft bij besluit van 2 juli 2012 het primaire besluit van 2 april 2012 gehandhaafd. CIZ heeft daartoe overwogen dat het bezwaar zich richt op het niet toekennen van additionele uren naast het Zorgzwaartepakket VG08. Gezien artikel 2, aanhef en onder c, van het Zorgindicatiebesluit (Zib) is CIZ echter met ingang van 1 januari 2012 niet meer bevoegd extra uren bovenop een zorgzwaartepakket toe te kennen. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 2 juli 2012.
2. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 juli 2012 vernietigd en bepaald dat CIZ binnen vier weken bij beslissing op bezwaar de aanspraak van betrokkene op additionele zorg moet indiceren. De rechtbank heeft daartoe overwogen - kort weergegeven - dat CIZ er ten onrechte van is uitgegaan dat zij vanaf 1 januari 2012 niet meer bevoegd was om een aanspraak op additionele zorg boven het zorgzwaartepakket te indiceren.
3. CIZ heeft in hoger beroep het standpunt herhaald dat zij die bevoegdheid na 1 januari 2012 niet meer heeft.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad heeft in zijn uitspraak van 27 februari 2013 (LJN BZ2557) een oordeel gegeven over de vraag of CIZ al dan niet met ingang van 1 januari 2012 bevoegd is om in aanvulling op een zorgzwaartepakket meer zorg te indiceren dan is begrepen in het zorgzwaartepakket. Voor het toepasselijke wettelijke kader wordt verwezen naar die uitspraak.
4.2. De Raad heeft in de onder 4.1 genoemde uitspraak geoordeeld dat CIZ vanaf 1 januari 2012 niet meer die bevoegdheid heeft. Daartoe heeft de Raad - verkort weergegeven - het volgende overwogen.
4.2.1. De aard, inhoud en omvang van de aanspraak op AWBZ-zorg worden ingevolge artikel 6, tweede lid, van de AWBZ bij of krachtens algemene maatregel van bestuur geregeld. De in artikel 6, tweede lid, van de AWBZ bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit zorgaanspraken AWBZ (BzA). Bij en krachtens de artikelen 2, 9 en 13 van het BzA wordt de aanspraak op zorg in de vorm van verblijf en voortgezet verblijf geregeld. Artikel 2, vierde lid, van het BzA houdt in dat de aanspraak bij ministeriële regeling nader kan worden geregeld. De in artikel 2, vierde lid, van de BzA bedoelde ministeriële regeling is de Regeling zorgaanspraken AWBZ (RzA). Artikel 1a, eerste lid, van de RzA houdt in dat de verzekerde die is aangewezen op verblijf of voortgezet verblijf aanspraak heeft op zorg die is opgenomen in het zorgzwaartepakket, behorend bij het cliëntprofiel waarin hij het beste past. Met ingang van 1 januari 2012 is in het tweede lid van dat artikel bepaald dat de verzekerde die is aangewezen op zorgzwaartepakket VG-5, VG-7, VG-8, LG-5, LG-7, ZG-3 auditief, ZG-5 visueel, LVG-4, LVG-5 of SGLVG en een behoefte aan zorg heeft die minimaal 25% hoger is dan de in zijn zorgzwaartepakket opgenomen zorg, aanspraak heeft op meer zorg voor zover deze naar het oordeel van de zorgverzekeraar nodig is om te voorzien in zijn behoefte aan zorg.
4.2.2. Dat het de regering voor ogen heeft gestaan dat de verzekerde zich voor meer zorg tot zijn zorgverzekeraar kan wenden, blijkt uit de nota van toelichting bij het besluit van 21 december 2011 tot wijziging van onder meer het Zib (Stb. 2011, 665).
4.2.3. De regelgever is met de (nadere) regeling van de aard, omvang en inhoud van de aanspraken op AWBZ-zorg niet buiten de grenzen van zijn bevoegdheid getreden.
4.2.4. Artikel 2 van het BzA en artikel 2 van de RzA stellen de aanspraak op meer zorg niet afhankelijk van een voorafgaande onafhankelijke beoordeling van de noodzaak ervan. Artikel 9b, derde lid, van de AWBZ maakt dat niet anders, aangezien uit die bepaling niet voortvloeit dat een algemene maatregel van bestuur moet worden vastgesteld waarin de onafhankelijkheid van de beoordeling van de aanspraken is gewaarborgd.
4.3. Wat hiervoor is overwogen houdt in dat het hoger beroep van CIZ slaagt. Daarom wordt de aangevallen uitspraak vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, wordt het beroep tegen het besluit van 2 juli 2012 ongegrond verklaard.
5. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 2 juli 2012 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en A.J. Schaap en W.H. Bel als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2013.