ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7290
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering bijstand en intrekking van bijstandsbesluiten wegens schending inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de rechtbank Amsterdam. De appellant, [A. te B.], had hoger beroep ingesteld tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, die de bijstand van appellant en zijn echtgenote had ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand had teruggevorderd. De intrekking van de bijstand was gebaseerd op een melding dat appellant en zijn echtgenote jarenlang zwart werkten als schoonmakers. De sociale recherche voerde een uitgebreid onderzoek uit, inclusief dossieronderzoek, observaties, en verhoren, wat leidde tot de conclusie dat appellant en zijn echtgenote hun inlichtingenverplichting hadden geschonden door geen melding te maken van hun werkzaamheden.
De Raad bevestigde dat de besluiten van het college in rechte onaantastbaar waren geworden en dat de hoogte van de inkomsten oncontroleerbaar was door het ontbreken van een deugdelijke administratie. De Raad oordeelde dat de gedingstukken voldoende bewijs boden voor de stelling van het college dat appellant en zijn echtgenote vanaf 1 januari 1998 inkomsten uit hun werkzaamheden hadden genoten. De Raad concludeerde dat er geen recht op bijstand meer kon worden vastgesteld en dat de terugvordering van de bijstandsuitkeringen gerechtvaardigd was.
De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenverplichting door bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond.