ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7273

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
10/6170 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ziekengeld en verlenging op basis van artikel 29c Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De zaak betreft de verlenging van het recht op ziekengeld voor de betrokkene, die zich op het standpunt stelde dat hij recht had op een verlenging tot zijn pensioendatum vanwege een aanzienlijk verhoogd risico op ernstige gezondheidsklachten. De Raad heeft op 20 maart 2013 de aangevallen uitspraak bevestigd en het beroep tegen het nadere besluit van 17 augustus 2012 ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat de door het Uwv gehanteerde gedragslijn om met vijf jaar te verlengen niet onredelijk is, en dat er geen reden is om de verlenging te laten ingaan op de datum van het nadere besluit. De Raad heeft ook de proceskosten van de betrokkene in hoger beroep toegewezen, begroot op € 1.416,-, en een griffierecht van € 448,- opgelegd aan de appellant.

De zaak is voortgekomen uit een eerdere tussenuitspraak van de Raad op 11 juli 2012, waarin het Uwv werd opgedragen om een nader besluit te nemen. In het nadere besluit heeft het Uwv het geconstateerde gebrek hersteld en bevestigd dat de betrokkene recht heeft op ziekengeld tot 30 augustus 2014. De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de wet geen specifieke termijn voor verlenging voorschrijft, maar dat de bestendige gedragslijn van het Uwv om met vijf jaar te verlengen acceptabel is. De betrokkene heeft in hoger beroep zijn bezwaren tegen de datum van 30 augustus 2014 naar voren gebracht, maar de Raad heeft geen aanleiding gezien om hiervan af te wijken. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokken partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

10/6170 ZW (gerectificeerde uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
11 oktober 2010, 09/2896 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[A. te B.] (betrokkene)
Datum uitspraak 20 maart 2013.
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 11 juli 2012, LJN BX1207, een tussenuitspraak gedaan. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft appellant op 17 augustus 2012 een nader besluit genomen.
Namens betrokkene heeft mr. E.M. Kuijken, advocaat, bij brief van 20 september 2012 haar zienswijze op het nadere besluit gegeven. Appellant heeft vervolgens daarop gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft hij het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
1. Voor een uiteenzetting van de voor deze zaak van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de tussenuitspraak van 11 juli 2012. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
2. In het nadere besluit van 17 augustus 2012 heeft appellant het geconstateerde gebrek dat aan het besluit van 17 november 2009 (bestreden besluit) kleefde, hersteld. Appellant heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de juridische grondslag van het bestreden besluit niet te handhaven is en hij van oordeel is dat in het geval van betrokkene (nog steeds) sprake is van een ziekte die maakt dat betrokkene een aanzienlijk verhoogd risico heeft op ernstige gezondheidsklachten, zoals op grond van artikel 29c van de Ziektewet (ZW) is vereist. Het bezwaar van betrokkene tegen het primaire besluit van 27 juli 2009 is door appellant alsnog gegrond geacht, waardoor betrokkene tot 30 augustus 2014 over de perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte vanaf de eerste ziektedag recht heeft op ziekengeld. Ook is een vergoeding toegekend voor de kosten in bezwaar.
3. Betrokkene heeft - samengevat - aangevoerd zich niet te kunnen vinden in de datum van 30 augustus 2014, aangezien van de toegekende verlenging van vijf jaren inmiddels meer dan drie jaren zijn verstreken. Hij is, gelet op zijn specifieke omstandigheden, van mening dat voormelde datum moet worden gesteld op zijn pensioendatum, omdat voor zijn aandoening steeds zal gelden dat sprake is van een aanzienlijk verhoogd risico op gezondheidsklachten. Subsidiair en meer subsidiair heeft betrokkene zich op het standpunt gesteld dat de vijfjaarstermijn dient in te gaan op de datum van het nadere besluit en appellant nu reeds moet aangeven dat het mogelijk is dat betrokkene in 2014 om een nieuwe verlenging verzoekt, dan wel dat appellant nu reeds aangeeft op welke wijze de nieuwe aanvraag in 2014 zal worden beoordeeld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Onder toepassing van de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb wordt het nadere besluit bij het geding in hoger beroep betrokken.
4.2. Met betrekking tot het door betrokkene in de brief van 20 september 2012 ingenomen standpunt wordt gewezen op de reactie van appellant van 12 oktober 2012 op het bezwaar van betrokkene tegen het nadere besluit. In die brief van 12 oktober 2012 heeft appellant aangegeven:
“Wat betreft de termijn van verlenging onderschrijven wij dat in artikel 29c ZW niets wordt gezegd over de duur van de verlenging. Wij hanteren echter de bestendige gedragslijn om met vijf jaar te verlengen. Wij nemen daarbij in aanmerking dat dit dezelfde termijn is als die voor de standaard no-risk-polis geldt, dat die termijn ook in absolute zin redelijk lang is en dat wij door een verlenging voor bepaalde tijd invulling kunnen geven aan de in artikel 29c ZW voorgeschreven periodieke beoordeling of het verhoogde risico nog steeds bestaat. Indien de wetgever de namens [naam appellant] bepleite verlenging tot de pensioenleeftijd had voorgestaan, was een dergelijke toets wellicht niet opgenomen in artikel 29c ZW, of was een dergelijke verlenging expliciet in de wet opgenomen, zoals dat in artikel 29b, lid 3 ZW is gedaan voor Wajongers of
WSW-ers. Wij achten (het hanteren van) deze bestendige gedragslijn acceptabel.”.
4.3. De Raad onderschrijft het in 4.2 weergegeven standpunt en oordeelt dat de door appellant gehanteerde gedragslijn hem niet onredelijk voorkomt. Hierbij heeft hij laten wegen dat het naar zijn oordeel voor de hand ligt om bij de verlenging dezelfde termijn van vijf jaar te hanteren als bij het vaststellen van de eerste termijn zoals in artikel 29c van de ZW is bepaald. Aangezien het nadere besluit van 17 augustus 2012 ziet op het oorspronkelijke verzoek van betrokkene is er geen reden om voor de verlenging van de termijn uit te gaan van de datum van het nadere besluit. In hetgeen betrokkene in hoger beroep naar voren heeft gebracht heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om tot een andersluidend oordeel te komen.
4.4. Tot slot wijst de Raad er nog op - hoewel hij van oordeel is dat dit verzoek van betrokkene buiten het nadere besluit omgaat - dat appellant in zijn brief van 12 oktober 2012 nog heeft aangegeven dat betrokkene in 2014 opnieuw een aanvraag om verlenging kan indienen en dat er over de periodes van ziekte die (zullen) aanvangen voor 30 augustus 2014 recht bestaat op ziekengeld.
5. Er bestaat aanleiding om appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, groot € 1.416,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
-verklaart het beroep tegen het besluit van 17 augustus 2012 ongegrond;
-veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand begroot op € 1.416,-;
-bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 448,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J. Riphagen en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) R.L. Rijnen
CVG