ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6294

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/7279 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante, A. te B., tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 30 november 2011, waarin het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellante had zich op 16 juli 2010 ziek gemeld terwijl zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Het Uwv beëindigde haar Ziektewet-uitkering per 8 september 2010, wat door appellante werd bestreden. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsartsen van het Uwv, die concludeerden dat appellante op de datum in geding in staat was om haar werkzaamheden te verrichten.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij als gevolg van een paniek- en angststoornis ongeschikt was voor het verrichten van enige arbeid. Ze diende aanvullende informatie van haar huisarts in, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de eerder gemaakte conclusies van de verzekeringsartsen niet ter discussie stonden. De Raad bevestigde dat de medische informatie niet voldoende was om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank had gedaan. De Raad concludeerde dat appellante op de datum in geding niet arbeidsongeschikt was voor haar administratieve werkzaamheden.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 27 maart 2013.

Uitspraak

11/7279 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
30 november 2011, 10/1771 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 27 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.J.M. van den Bos-Ackermans hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2013. Appellante en haar gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.
OVERWEGINGEN
1. Appellante was van 4 januari 1998 tot en met 31 januari 2009 werkzaam als administratief medewerkster voor 20 uur per week. Appellante heeft zich op 16 juli 2010 vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving ziek gemeld wegens lichamelijke klachten. Aan appellante is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
2. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 6 september 2010 de ZW-uitkering per 8 september 2010 beëindigd. Bij besluit van 1 oktober 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 6 september 2010 ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank zag geen reden voor twijfel aan het (bezwaar)verzekeringsgeneeskundig oordeel. Volgens de rechtbank bieden de medische gegevens geen aanleiding voor het oordeel dat met de beperkingen van appellante onvoldoende rekening is gehouden.
4. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij op 8 september 2010 als gevolg van een paniek- en angststoornis ongeschikt was voor het verrichten van enige arbeid. Appellante heeft aanvullende informatie van haar huisarts ingezonden.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar onderdeel 4 van de aangevallen uitspraak.
5.2. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank. De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv hebben een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de gezondheidstoestand van appellante op de datum in geding en hebben op toereikend onderbouwde wijze geconcludeerd dat appellante met ingang van 8 september 2010 in staat was tot het verrichten van haar arbeid.
5.3. De voorhanden zijnde medische informatie, in het bijzonder de medische informatie waarop door appellante beroep is gedaan, biedt geen grond voor een andersluidend oordeel. De brieven van de huisarts van 23 januari 2012 en 24 mei 2012, voorzien van een brief van de behandelende psycholoog van 17 december 2010 en een reactie van appellante hebben geleid tot commentaar van het Uwv. De bezwaarverzekeringsarts heeft in reacties van 2 april 2012 en 22 juni 2012 uiteengezet dat niet wordt betwist dat er bij appellante in 2010 psychische klachten aanwezig waren. De (bezwaar)verzekeringsartsen hebben met betrekking tot de datum in geding gerapporteerd dat sprake is van spanningsklachten met hyperventilatie en angstklachten, waarvoor op die datum nog naar een oorzaak werd gezocht. Deze klachten waren echter op de datum in geding niet dusdanig ernstig dat appellante hierdoor arbeidsongeschikt was voor haar administratieve werkzaamheden voor 20 uur per week. Gelet op het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts wordt aan de bevindingen van de betrokken verzekeringsartsen doorslaggevende betekenis toegekend.
5.4. Uit overwegingen 5.2 en 5.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2013.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) H.J. Dekker
JvC