ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6249

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/6327 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na zorgvuldig onderzoek door verzekeringsarts

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante, die zich op 13 juli 2010 ziek meldde na een periode van werk als ouderconsulent. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was en dat de conclusie dat appellante per 10 november 2010 in staat was om haar werk te verrichten, voldoende was onderbouwd. Appellante voerde in hoger beroep aan dat het Uwv geen rekening had gehouden met de overblijfwerkzaamheden die zij moest verrichten en dat zij nog steeds arbeidsongeschikt was. Ter onderbouwing van haar standpunt overhandigde zij een rapport van psychiater M. Kazemier. De Raad oordeelt echter dat de medische informatie die door appellante is ingediend, geen aanleiding geeft om anders te oordelen dan de rechtbank. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De Raad concludeert dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig onderzoek hebben uitgevoerd en dat de medische gegevens geen geobjectiveerde redenen bieden voor de stelling dat appellante niet in staat was haar werk te verrichten. De uitspraak wordt gedaan in het openbaar op 27 maart 2013.

Uitspraak

11/6327 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
15 september 2011, 11/351 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 27 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.A.W. Terpstra, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2013. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Terpstra. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.M. Huijzer.
OVERWEGINGEN
1. Appellante was tot 1 januari 2009 werkzaam als ouderconsulent in het basisonderwijs voor 32 uur per week. Aansluitend ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Appellante heeft zich op 13 juli 2010 vanuit die situatie ziek gemeld wegens lichamelijke en psychische klachten. Aan appellante is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
2. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 9 november 2010 de ZW-uitkering per 10 november 2010 beëindigd. Bij besluit van 4 januari 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 9 november 2010 ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het (bezwaar)verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het werk van ouderconsulent in het basisonderwijs niet als licht aan te merken. Volgens de rechtbank bieden de medische gegevens geen aanleiding voor het oordeel dat bij appellante sprake was van geobjectiveerde redenen die haar zouden beletten het werk van ouderconsulent in het basisonderwijs te verrichten.
4. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat het Uwv is uitgegaan van een onjuiste maatstaf arbeid, omdat geen rekening is gehouden met de overblijfwerkzaamheden die zij moest verrichten. Daarbij heeft appellante aangevoerd dat zij op en na 10 november 2010 nog onverminderd arbeidsongeschikt was. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een rapport van 9 augustus 2012 van psychiater M. Kazemier ingezonden. Tevens heeft zij verzocht om het Uwv te veroordelen tot schadevergoeding.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Daaraan wordt toegevoegd dat op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft, onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wordt verstaan de ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn.
5.2. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank. De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv hebben een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de gezondheidstoestand van appellante op de datum in geding en hebben op toereikend onderbouwde wijze geconcludeerd dat appellante met ingang van 10 november 2010 in staat was tot het verrichten van haar arbeid.
5.3. De voorhanden zijnde medische informatie, in het bijzonder de medische informatie waarop door appellante beroep is gedaan, biedt geen grond voor een andersluidend oordeel. De gegevens uit het onderzoek van psychiater Kazemier op 9 augustus 2012 kunnen niet zonder meer van toepassing worden verklaard op de situatie ten tijde hier in geding. In het rapport van psychiater Kazemier is geen onderbouwing te vinden voor de stelling van appellante dat het Uwv van haar medische situatie op 10 november 2010 geen juist beeld heeft verkregen. In de verzekeringsgeneeskundige rapportages is beschreven dat sprake is van een somatisatiestoornis en depressieve episodes welke niet tot dusdanige beperkingen leiden dat appellante het eigen werk wat betreft psychische belasting niet aan zou kunnen. Bij de medische oordeelsvorming is door de (bezwaar)verzekeringsartsen informatie van de appellante behandelend psycholoog bij i-psy, F. Moussa, van 26 oktober 2010 betrokken.
5.4. Daarbij wordt, onder verwijzing naar artikel 19, vijfde lid, van de ZW, er nog op gewezen dat werkzaamheden die weliswaar onderdeel uitmaakten van de laatstelijk verrichte arbeid maar die daar gewoonlijk niet kenmerkend voor zijn, zoals de overblijfwerkzaamheden, buiten beschouwing behoren te worden gelaten.
5.5. Uit overwegingen 5.2 tot en met 5.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Bij deze uitkomst is geen ruimte voor toewijzing van het verzoek van appellante om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2013.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) H.J. Dekker
QH