ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6206
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake dagloon Werkloosheidswet en privaatrechtelijke dienstbetrekking
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, A. te B., tegen een uitspraak van de rechtbank Middelburg. De Centrale Raad van Beroep heeft op 29 maart 2013 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 11/2915 WW. Appellant had eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd, waarbij het dagloon was vastgesteld op € 75,19. Dit dagloon was gebaseerd op de inkomsten die appellant had verdiend in de referteperiode van 1 april 2009 tot en met 31 maart 2010 bij twee werkgevers, [werkgever 1] en [werkgever 2]. Appellant was het niet eens met de beslissing van het Uwv om de werkzaamheden die hij had verricht voor [werkgever 3] buiten beschouwing te laten bij de berekening van zijn dagloon. Hij stelde dat er wel degelijk sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking met [werkgever 3].
De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat er geen gezagsrelatie bestond tussen appellant en [werkgever 3], en dat er dus geen privaatrechtelijke dienstbetrekking was. De Centrale Raad van Beroep heeft deze conclusie bevestigd. De Raad oordeelde dat de freelance-overeenkomst tussen appellant en [werkgever 3] geen gezagsverhouding impliceerde, omdat appellant vrij was om zijn werkzaamheden naar eigen inzicht in te richten, hoewel hij zich moest houden aan de lesplannen van [werkgever 3]. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht de werkzaamheden voor [werkgever 3] niet had meegenomen in de berekening van het dagloon.
De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het verzoek van appellant om veroordeling tot schadevergoeding is afgewezen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 29 maart 2013.