ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6195
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen bijstand met terugwerkende kracht; geen bijzondere omstandigheden voor bijstandsverlening
In deze zaak heeft appellante, die van 1 december 2007 tot en met 30 juni 2008 in loondienst heeft gewerkt en aansluitend tot 2 april 2009 een uitkering op basis van de Ziektewet heeft ontvangen, op 20 april 2010 een aanvraag voor bijstand ingediend bij het UWV Werkbedrijf. Appellante verzocht om bijstand met terugwerkende kracht tot 2 april 2009. Het college van burgemeester en wethouders van Uden heeft in eerste instantie bij besluit van 27 juli 2010 bijstand toegekend, maar heeft later, bij besluit van 4 augustus 2010, een bedrag van € 12.988,51 teruggevorderd dat ten onrechte was uitbetaald. Het college verklaarde de bezwaren van appellante tegen deze besluiten ongegrond, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een terugwerkende kracht rechtvaardigden.
De rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft de uitspraak van het college bevestigd, waarna appellante in hoger beroep ging. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij om psychische redenen niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen en dat het college onzorgvuldig had gehandeld door geen nader onderzoek te doen naar haar psychische klachten. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het in beginsel niet gebruikelijk is om bijstand te verlenen over een periode voorafgaand aan de aanvraagdatum, tenzij bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat appellante niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van dergelijke bijzondere omstandigheden.
De Raad oordeelde verder dat het college niet onzorgvuldig had gehandeld door geen onderzoek te doen naar de psychische klachten van appellante, aangezien het aan appellante was om aan te tonen dat er bijzondere omstandigheden waren. De overgelegde medische gegevens gaven geen aanleiding om aan te nemen dat appellante eerder een aanvraag had moeten indienen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.