ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6195

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/6859 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen bijstand met terugwerkende kracht; geen bijzondere omstandigheden voor bijstandsverlening

In deze zaak heeft appellante, die van 1 december 2007 tot en met 30 juni 2008 in loondienst heeft gewerkt en aansluitend tot 2 april 2009 een uitkering op basis van de Ziektewet heeft ontvangen, op 20 april 2010 een aanvraag voor bijstand ingediend bij het UWV Werkbedrijf. Appellante verzocht om bijstand met terugwerkende kracht tot 2 april 2009. Het college van burgemeester en wethouders van Uden heeft in eerste instantie bij besluit van 27 juli 2010 bijstand toegekend, maar heeft later, bij besluit van 4 augustus 2010, een bedrag van € 12.988,51 teruggevorderd dat ten onrechte was uitbetaald. Het college verklaarde de bezwaren van appellante tegen deze besluiten ongegrond, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een terugwerkende kracht rechtvaardigden.

De rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft de uitspraak van het college bevestigd, waarna appellante in hoger beroep ging. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij om psychische redenen niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen en dat het college onzorgvuldig had gehandeld door geen nader onderzoek te doen naar haar psychische klachten. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het in beginsel niet gebruikelijk is om bijstand te verlenen over een periode voorafgaand aan de aanvraagdatum, tenzij bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat appellante niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van dergelijke bijzondere omstandigheden.

De Raad oordeelde verder dat het college niet onzorgvuldig had gehandeld door geen onderzoek te doen naar de psychische klachten van appellante, aangezien het aan appellante was om aan te tonen dat er bijzondere omstandigheden waren. De overgelegde medische gegevens gaven geen aanleiding om aan te nemen dat appellante eerder een aanvraag had moeten indienen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/6859 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
17 oktober 2011, 11/1036 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Uden (college)
Datum uitspraak 2 april 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. A.A.P.M. Theunen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2013. Voor appellante zijn verschenen mr. Theunen en [d. G.]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.R.M. Verweijen.
OVERWEGINGEN
1. Appellante heeft van 1 december 2007 tot en met 30 juni 2008 werkzaamheden in loondienst verricht. Aansluitend heeft zij tot 2 april 2009 een uitkering ingevolge de Ziektewet ontvangen. Appellante heeft zich op 20 april 2010 gemeld bij het UWV Werkbedrijf en een aanvraag om bijstand ingediend. Daarbij heeft zij verzocht om toekenning van de bijstand met terugwerkende kracht tot 2 april 2009.
1.1. Bij besluit van 27 juli 2010 heeft het college aan appellante met ingang van 20 april 2010 bijstand toegekend.
1.2. Bij besluit van 4 augustus 2010 heeft het college het aan appellante op 12 juli 2010 ten onrechte aan haar uitbetaalde bedrag van € 12.988,51 van haar teruggevorderd.
1.3. Bij besluit van 1 februari 2011 (bestreden besluit) heeft het college de door appellante tegen de besluiten van 27 juli 2010 en 4 augustus 2010 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard op de grond dat er geen bijzondere omstandigheden zijn vastgesteld om de bijstand met terugwerkende kracht te verlenen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het college het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd om psychische redenen niet in staat te zijn geweest om eerder een aanvraag in te dienen. Voorts heeft zij gesteld dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld door geen nader onderzoek te doen naar haar psychische klachten. In dat verband heeft zij diverse medische stukken overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In beginsel wordt geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend en/of de melding bij het Uwv heeft plaatsgevonden. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
4.2. Appellante stond onder bewind op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen en sinds mei 2008 onder vrijwillig bewind van [d. G.]. [d. G.] heeft ter zitting gesteld dat zij appellante ervan op de hoogte heeft gebracht dat zij na de beëindiging van de Ziektewetuitkering geen inkomsten meer had en dat zij zelf een aanvraag om bijstand moest indienen. Er bestaat geen aanleiding om aan deze gang van zaken te twijfelen. Gelet hierop had het op de weg van appellante gelegen zich na de mededeling van de bewindvoerder zo snel mogelijk bij het UWV Werkbedrijf te melden voor het aanvragen van bijstand.
4.3. Het college heeft niet onzorgvuldig gehandeld door geen onderzoek te doen naar de gestelde psychische klachten van appellante. Het ligt immers op de weg van appellante om aannemelijk te maken dat sprake is van bijzondere omstandigheden in voornoemde zin. Uit de eerst in hoger beroep overgelegde medische gegevens, waaronder verslagen van intakes van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige A.M.I. van Zutven op 29 juli 2008 en 24 augustus 2009 en de brief van de huisarts van 30 december 2011 blijkt niet dat appellante op psychische gronden verhinderd was om, eventueel met hulp van derden, eerder dan op 20 april 2010 een aanvraag om bijstand in te dienen. Het overgelegde indicatiebesluit van 8 december 2011 bevat informatie over de periode na de periode hier in geding en kan reeds om die reden niet dienen ter onderbouwing van de stelling van appellante. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn om bijstand te verlenen met terugwerkende kracht tot 2 april 2009.
4.4. Tegen de terugvordering zijn geen zelfstandige gronden aangevoerd.
4.5. Uit wat is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en E.C.R. Schut en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2013.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) A.C. Oomkens
HD