ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6163
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.J.T. van den Corput
- A.I. van der Kris
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de uitkering ingevolge de Ziektewet en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de uitkering van appellant ingevolge de Ziektewet (ZW). Appellant, die als heftruckchauffeur werkte, meldde zich op 31 december 2010 ziek vanwege diverse klachten, waaronder rugklachten en vermoeidheid. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 3 februari 2011, werd geconcludeerd dat appellant geen beperkingen had die hem verhinderden zijn werkzaamheden te verrichten. De uitkering werd per die datum beëindigd. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door het Uwv op 2 maart 2011, met een rapport van een bezwaarverzekeringsarts als onderbouwing.
De rechtbank 's-Gravenhage verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht de functie van heftruckchauffeur als maatstaf arbeid had aangemerkt en dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medische onderzoek. Appellant betwistte in hoger beroep de juistheid van deze uitspraak en stelde dat zijn medische beperkingen waren onderschat en dat ook zijn werkzaamheden als magazijnmedewerker in de beoordeling betrokken moesten worden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de maatstaf arbeid inderdaad de functie van heftruckchauffeur was en dat het medische onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant had geen nieuwe medische informatie ingediend ter ondersteuning van zijn standpunt. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.