ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6157

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/1211 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op basis van de Wet WIA en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had eerder aan de betrokkene, een medewerkster van een tuincentrum, meegedeeld dat zij geen recht had op een WIA-uitkering omdat haar arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 35%. De betrokkene had hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een procedure bij de rechtbank Breda, die het beroep van de betrokkene gegrond verklaarde en haar recht op uitkering vaststelde op basis van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 8:72 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad oordeelde dat er geen sprake was van een situatie waarin na vernietiging van het besluit slechts één beslissing mogelijk was. De Raad heeft de functie van schadecorrespondent als passend beoordeeld, ondanks de eerdere oordelen van de rechtbank. De Raad concludeerde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van de betrokkene per 11 januari 2010 op goede gronden was vastgesteld op minder dan 35%.

De uitspraak van de rechtbank Breda werd vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige evaluatie van arbeidsongeschiktheid en de rol van de rechter in het beoordelen van de geschiktheid van functies in relatie tot de vastgestelde beperkingen van de betrokkene.

Uitspraak

11/1211 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 7 januari 2011, 10/2482 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[A. te B.] (betrokkene)
Datum uitspraak 3 april 2013.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. E.Türk, advocaat.
OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene is op 14 januari 2008 uitgevallen uit haar werk als medewerkster prijsteam bij een tuincentrum, in verband met rug- en heupklachten. Bij besluit van 14 december 2009 heeft appellant aan betrokkene meegedeeld dat zij met ingang van 11 januari 2010 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid is berekend op minder dan 35%.
1.2. Bij besluit van 11 mei 2010 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 14 december 2009 ongegrond verklaard, daarbij verwijzend naar de rapportages van een bezwaarverzekeringsarts van 8 maart 2010 en van een bezwaararbeidsdeskundige van 7 mei 2010. De bezwaarverzekeringsarts heeft aanvullende beperkingen aangenomen en deze opgenomen in een aangepaste functionele mogelijkheden lijst (FML) van 8 maart 2010. De bezwaararbeidsdeskundige heeft op basis van de aangepaste FML met gebruikmaking van het ClaimBeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) de functies schadecorrespondent (SBC-code 516080), werkplanner garage (SBC-code 521011), besteller post (SBC-code 282102) en wikkelaar (SBC-code 267050) geduid en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 31,94%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, met toepassing van artikel 8:72 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het besluit van 14 december 2009 herroepen en bepaald dat betrokkene met ingang van 11 januari 2010 recht heeft op een uitkering ingevolge de (Wet) WIA berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat naar aanleiding van vragen van de rechtbank een sr-bezwaarverzekeringsarts de aspecten 4.22 en 4.24 van de FML heeft bestudeerd, dat deze arts de normaalscore op aspect 4.22 heeft vervangen door de beperktscore met als toelichting “knielen of hurken in slechts een minderheid van het aantal uren per werkdag hooguit 10 keer per uur” en de aanpassing heeft neergelegd in de FML van 28 oktober 2010. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de bezwaarverzekeringsarts bij betrokkene niet te geringe medische beperkingen heeft vastgesteld. De rechtbank is vervolgens uitgegaan van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 28 oktober 2010. Naar aanleiding van het vaststellen van de FML van 28 oktober 2010 heeft de bezwaararbeidsdeskundige geconcludeerd dat ook na aanpassing van de FML er in de geduide functies geen overschrijding van de belastbaarheid plaatsvindt op de aspecten knielen/hurken (4.22) en staan en lopen (4.24). Vervolgens heeft de rechtbank met betrekking tot de geschiktheid van de functies overwogen dat betrokkene volgens de functiebeschrijving in de functie schadecorrespondent tijdens 4 werkuren 1 maal ongeveer 60 minuten achtereen dient te zitten, terwijl zij ingevolge de FML slechts gedurende ongeveer een half uur achtereen kan zitten. In zijn rapport van 7 mei 2010 heeft de bezwaararbeidsdeskundige deze functie desondanks geschikt geacht vanwege de mogelijkheid van vertreden. Naar het oordeel van de rechtbank is er gelet op de functiebeschrijving sprake van een overschrijding van de belastbaarheid van betrokkene op het aspect ‘zitten’. Met de motivering van de bezwaararbeidsdeskundige kan de rechtbank zich niet verenigen. Geenszins kan uit de functiebeschrijving worden afgeleid dat betrokkene na 30 minuten achtereen te hebben gezeten, de mogelijkheid heeft om te vertreden. Naar het oordeel van de rechtbank is deze functie dan ook niet geschikt voor betrokkene. De geschiktheid van de overige drie voor betrokkene geselecteerde functies acht de rechtbank wel voldoende aangetoond. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat, na het wegvallen van de functie van schadecorrespondent, berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid met meeneming van de functie van wikkelaar, leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%.
3. In hoger beroep heeft appellant (samengevat) aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 8:72, vierde lid, van de Awb nu er sprake is van een motiveringsgebrek dat hersteld kan worden en er niet gesproken kan worden van de situatie dat na de vernietiging rechtens nog maar één beslissing mogelijk is. Daarnaast heeft appellant gemotiveerd gesteld dat de functie van schadecorrespondent wel degelijk passend is
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, onder c, van de Awb, zoals dat luidde ten tijde in geding, kan de rechtbank indien zij het beroep gegrond verklaart zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Zoals de Raad reeds eerder heeft geoordeeld (zie onder andere de uitspraak van 27 augustus 2010,
LJN BN6825), volgt uit de wetsgeschiedenis dat de rechter van deze laatste bevoegdheid in beginsel alleen gebruik mag maken als na de vernietiging rechtens nog maar één beslissing mogelijk is. Daar is in het onderhavige geval geen sprake van aangezien de rechtbank het bestreden besluit vanwege een motiveringsgebrek heeft vernietigd. Zoals door appellant met recht is aangevoerd kon het geconstateerde gebrek nog hersteld worden en was de uitkomst van de heroverweging door appellant derhalve nog ongewis. De rechtbank heeft ten onrechte toepassing gegeven aan artikel 8:72, vierde lid (oud) van de Awb, het hoger beroep treft in zoverre doel.
4.2. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit ziet de Raad zich gesteld voor de vraag of de functie van schadecorrespondent aan de schatting ten grondslag kan worden gelegd. Anders dan de rechtbank beantwoordt de Raad deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt. Blijkens de FML van 28 oktober 2010 is betrokkene (onder meer) beperkt geacht voor 5.1 zitten; “beperkt, kan ongeveer half uur achtereen zitten (maaltijd)” en 5.2 zitten tijdens het werk; “beperkt, kan zo nodig gedurende de helft van de werkdag zitten (ongeveer 4 uren)”, toelichting verzekeringsarts: “4-6: hoe meer afwisseling met staan/lopen, hoe langer in totaal”. In de functie van schadecorrespondent is de belasting op het aspect zitten: “dagelijks gedurende niet meer dan ongeveer 4 uren; tijdens 4 werkuren 1 maal ongeveer 60 minuten achtereen”. Toelichting: “af en toe kort onderbroken door enkele meters lopen/kort even staan”. De Raad onderschrijft het ter zitting nader toegelichte standpunt van appellant dat de belasting in de functie schadecorrespondent op het aspect zitten blijft binnen de toegestane totaalduur van vier tot zes uur en dat vanwege de mogelijkheid tot vertreden (elk uur 5 maal ongeveer 1 minuut achtereen) de belastbaarheid met betrekking tot achtereen zitten evenmin wordt overschreden. Aangezien er ook anderszins geen aanknopingspunten zijn waaruit volgt dat de functie van schadecorrespondent niet geschikt zou zijn, kan deze wel aan de schatting ten grondslag worden gelegd. Dit betekent dat appellant de mate van arbeidsongeschiktheid per 11 januari 2010 op goede gronden heeft vastgesteld op minder dan 35%.
4.3. Uit hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep slaagt,de aangevallen uitspraak vernietigd dient te worden en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond moet worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker
JvC