ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6116

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/3615 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering heffingskortingen en de behandeling van bijstandsbesluiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van heffingskortingen van appellante over de jaren 2004 en 2005. Appellante, die sinds 21 januari 2000 bijstand ontvangt, was van mening dat de teruggaaf van de alleenstaande ouderkorting niet tot haar inkomen behoort en dat het college van burgemeester en wethouders van Westland niet bevoegd was om deze bedragen terug te vorderen. De Raad oordeelde echter dat de alleenstaande ouderkorting wel degelijk tot het inkomen behoort en dat het college in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot terugvordering. De Raad wees erop dat de teruggaven door de Belastingdienst aan appellante zijn verleend en dat zij over deze middelen heeft kunnen beschikken. De Raad verwierp ook het beroep van appellante op verjaring, aangezien de vorderingen niet verjaard waren. Het college had de bijstand van appellante met ingang van 1 augustus 2006 ingetrokken, maar na bezwaar en beroep was deze bijstand weer voortgezet. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. Het verzoek van appellante om vergoeding van schade werd afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/3615 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 mei 2011, 10/4021 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Westland (college)
Datum uitspraak 2 april 2013.
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft op verzoek van de Raad een nadere reactie gegeven op een van de hoger beroepsgronden van appellante.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2013. Appellante is verschenen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontvangt sinds 21 januari 2000 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. Bij besluit van 20 december 2006 heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 1 augustus 2006 ingetrokken. Na bezwaar en beroep heeft het college bij nader besluit van 23 juli 2009, aangevuld bij besluit van 14 september 2009, voor zover hier van belang, besloten de bijstand van appellante met ingang van 1 augustus 2006 voort te zetten. Bij besluit van 24 november 2009 heeft het college een bedrag van € 14.794,06 van appellante teruggevorderd wegens onder meer ontvangen nabetalingen uit hoofde van nabestaandenpensioenen, waarop zij vanaf 2001 recht heeft, en heffingskortingen (alleenstaande ouder korting). Het terug te vorderen bedrag wegens nabetalingen is verrekend met de nabetaling van bijstand vanaf 1 augustus 2006.
1.3. Bij besluit van 27 april 2010 (bestreden besluit) heeft het college, in overeenstemming met het advies van de commissie voor de bezwaarschriften van de gemeente Westland, het bezwaar tegen de terugvordering van de heffingskortingen 2004 en 2005 ongegrond verklaard. De heffingskorting 2002 heeft het college alsnog buiten beschouwing gelaten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Appellante heeft aangevoerd dat het besluit van 24 november 2009 en het bestreden besluit niet op de juiste manier zijn behandeld en niet door de juiste personen zijn genomen. Deze beroepsgrond slaagt niet. De wijze waarop de besluiten zijn behandeld en genomen zijn in overeenstemming met de ten tijde in geding geldende mandaatregeling van de gemeente Westland.
4.2. Bij besluit van 24 november 2009 heeft het college beslissingen gegeven over de terugvordering van door appellante ontvangen bedragen aan, voor zover hier van belang, heffingskortingen over de jaren 2002, 2004 en 2005 en nabestaandenpensioenen van Delta Lloyd, Aegon en St. BPF Notariaat. Deze beslissingen kunnen worden beschouwd als zelfstandige deelbesluiten waartegen afzonderlijk kan worden opgekomen. Nu appellante tegen de beslissingen ten aanzien van de nabestaandenpensioenen geen bezwaar heeft gemaakt, kunnen de gronden die appellante daarover thans in hoger beroep heeft aangevoerd niet meer aan de orde komen.
4.3. De gronden die appellante heeft aangevoerd ten aanzien van de heffingskorting 2001 moeten evenzeer buiten beschouwing blijven. Deze heffingskorting maakt immers geen deel uit van de onderhavige besluitvorming. Dit geldt ook voor de gronden die appellante heeft aangevoerd ten aanzien van de heffingskorting 2002, nu het college bij het bestreden besluit heeft besloten deze heffingskorting verder buiten beschouwing te laten.
4.4. Aan artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de WWB ligt de gedachte ten grondslag dat kosten van bijstand, die niet zou zijn verleend indien de betrokkene al op een eerder tijdstip over naderhand beschikbaar gekomen middelen had kunnen beschikken, kunnen worden teruggevorderd. Dat achteraf rekening wordt gehouden met die later ontvangen middelen en dat de eerder verleende bijstand kan worden teruggevorderd, hangt samen met het aanvullend karakter van de bijstand. Artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de WWB biedt dan ook een terugvorderingsgrond, indien bepaalde middelen of aanspraken daarop aanwezig zijn, maar daarover feitelijk nog niet of niet volledig kan worden beschikt. Zodra over die middelen kan worden beschikt, kan tot terugvordering worden overgegaan.
4.5. Met de aanslagen van 12 februari 2009 en 5 maart 2009 heeft de Belastingdienst appellante alsnog teruggaaf verleend van de alleenstaande ouderkorting over 2004 en 2005 ten bedrage van respectievelijk € 1.381,-- (2004) en € 1.401,-- (2005).
4.6. Appellante heeft aangevoerd dat de teruggaaf van alleenstaande ouderkorting niet behoort tot de inkomensbestanddelen die op de bijstand in mindering strekken. Deze beroepsgrond treft geen doel. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de alleenstaande ouderkorting behoort tot het inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de WWB, dat op de voet van artikel 19, tweede lid, van de WWB op de algemene bijstand in mindering komt (vergelijk de uitspraak van de Raad van 16 februari 2010, LJN BL6380). Appellante heeft daarnaast betoogd dat zij de alleenstaande ouderkortingen heeft ontvangen ten behoeve van haar zoon die niet in de bijstand was begrepen en dat deze middelen, gelet op artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a, van de WWB, daarom niet tot haar middelen kunnen worden gerekend. Dit betoog slaagt evenmin. De onderhavige teruggaven zijn immers aan appellante verleend en zij heeft ook over deze middelen kunnen beschikken, wat appellante desgevraagd ter zitting ook heeft bevestigd.
4.7. Aangezien de teruggaaf van de alleenstaande ouderkorting over 2004 en 2005 betrekking heeft op de periode waarover aan appellante bijstand is verleend, was het college bevoegd de kosten van bijstand ter hoogte van het bedrag dat appellante in verband met de teruggaaf heeft ontvangen van haar terug te vorderen op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de WWB.
4.8. Er bestaat geen grond om te oordelen dat het college in redelijkheid niet van zijn bevoegdheid tot terugvordering gebruik heeft kunnen maken. Anders dan appellante meent, zijn de vorderingen niet verjaard. Het beroep dat appellante heeft gedaan op het eigen beleid van het college, inhoudende dat voor terugvordering een termijn van twee jaar geldt indien door een eigen fout van het college ten onrechte bijstand is uitgekeerd, gaat niet op. Het teveel aan bijstand is in het geval van appellante niet door een fout van het college uitgekeerd. Voor zover appellante in dit verband een beroep heeft willen doen op de brief van het college van burgemeester en wethouder van de gemeente Naaldwijk van 16 oktober 2000, leidt dat niet tot een ander oordeel. Deze brief betreft een algemeen rondschrijven waarin aan de geadresseerde in het kader van de belastingherziening 2001 slechts wordt meegedeeld dat, ook in het geval dat de geadresseerde recht heeft op een belastingkorting maar die korting niet aanvraagt, deze toch in mindering zal moeten worden gebracht op de uitkering.
4.9. Uit 4.1 tot en met 4.8 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Dit brengt tevens mee dat het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de schade dient te worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-bevestigt de aangevallen uitspraak;
-wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en E.C.R. Schut en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2013.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) A.C. Oomkens
KR