ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5774

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-4803 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAZ-uitkering en de beoordeling van nieuwe feiten

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door J.R. Beukema van Juricon Adviesgroep B.V., hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 juli 2011. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht had geweigerd om terug te komen op de afwijzing van de WAZ-uitkering van appellante, die dateert van 12 februari 2000. Appellante stelde dat er nieuwe feiten waren, waaronder een rapport van zenuwarts H.L.S.M. Busard en het protocol Whiplash Associated Disorder, die een herziening van de beslissing rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde echter dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende had aangetoond dat er geen tegenstrijdigheden waren met het rapport van Busard en dat de stelling van appellante over voortschrijdend inzicht niet werd gevolgd.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen eerdere afwijzende beschikking was en dat het verzoek van appellante niet kon worden aangemerkt als een verzoek om terug te komen van een eerder besluit. De Raad concludeerde dat de door appellante aangevoerde feiten en omstandigheden niet als nieuw konden worden aangemerkt in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad verwees naar eerdere uitspraken waarin soortgelijke gronden door de gemachtigde van appellante waren aangevoerd en weerlegd. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af, evenals de verzoek om proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter C.P.J. Goorden en de leden J.J.T. van den Corput en F.A.M. Stroink aanwezig waren. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 27 maart 2013.

Uitspraak

11/4803 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
12 juli 2011, 10/4648 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 27 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft J.R. Beukema van Juricon Adviesgroep B.V. hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2012. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak met registratienummer 11/4731 WIA. Voor appellante is verschenen J.R. Beukema. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman. In de gevoegde zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is op 13 februari 1999 uitgevallen vanwege een whiplashtrauma na een auto-ongeval. Op 13 januari 2000 heeft appellante een aanvraag ingediend op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). Bij brief van 6 september 2000 heeft de arbeidsdeskundige aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 11 (lees: 12) februari 2000 niet in aanmerking komt voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering, omdat zij voor minder dan 25% arbeidsongeschikt in de zin van de WAZ wordt beschouwd. In het slot van deze brief heeft de arbeidsdeskundige appellante onder meer erop gewezen dat als zij het niet eens is met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid zij daartegen bezwaar kan aantekenen, maar dat appellante dit pas kan doen als zij van het Uwv een beschikking heeft ontvangen.
1.2. Bij brief van 31 maart 2010 heeft appellante het Uwv verzocht terug te komen van zijn beslissing uit 2000 haar met ingang van 12 februari 2000 een WAZ-uitkering te weigeren, omdat achteraf is gebleken dat de WAZ-beoordeling in 2000 onjuist was. Bij besluit van 21 juni 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 september 2010 (bestreden besluit), heeft het Uwv geweigerd terug te komen van zijn beslissing om appellante per 12 februari 2000 geen WAZ-uitkering toe te kennen, omdat uit een medische beoordeling is gebleken dat er geen sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank was het Uwv bevoegd om met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het verzoek af te wijzen en voor de motivering van die beslissing te volstaan met te verwijzen naar het oorspronkelijke besluit. Appellante heeft bij haar verzoek geen nieuwe medische stukken overgelegd en ook overigens is niet gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Niet gezegd kan worden dat het Uwv niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
2.2. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar verwijzing naar het rapport van zenuwarts H.L.S.M. Busard van 14 augustus 2008 dat is opgemaakt in het kader van de beoordeling van de aanspraken op ziekengeld van appellante met ingang van 17 juni 2006. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts in haar rapport van
15 september 2010, waarop het bestreden besluit is gebaseerd, voldoende weerlegd dat er geen sprake is van niet verenigbare uitkomsten met het rapport van Busard. De stelling van appellante dat sprake is van voortschrijdend inzicht en nieuwe gegevens ten aanzien whiplash, gelegen in het protocol Whiplash Associated Disorder I/II (protocol whiplash), volgt de rechtbank evenmin.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt gehandhaafd dat met het rapport van Busard van 14 augustus 2008 en het protocol whiplash sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die een terugkomen rechtvaardigen van de beslissing haar met ingang van 12 februari 2000 een WAZ-uitkering te weigeren. Ter zitting van de Raad is namens appellante meegedeeld dat die beslissing uit 2000 door haar niet is ontvangen. Appellante heeft in hoger beroep verder uiteengezet dat het niet aanmerken van het protocol whiplash als novum in de zin van artikel 4:6 Awb strijdigheid oplevert met artikel 14 van
het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3.2. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Naar aanleiding van vragen van de Raad heeft het Uwv meegedeeld de in de brief van 6 september 2000 van de arbeidsdeskundige aangekondigde beschikking niet te hebben kunnen achterhalen. Uit een intern stuk, waarvan een afschrift is overgelegd, valt volgens het Uwv af te leiden dat dat besluit op 7 september 2000 is opgesteld en op 11 september 2000 ter verzending is aangeboden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 4:6 van de Awb luidt als volgt:
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
4.2. Vast staat dat een besluit waarbij (afwijzend) is beslist op de aanvraag van appellante van 13 januari 2000 om een WAZ-uitkering met ingang van 12 februari 2000 ontbreekt. De stelling van het Uwv dat aannemelijk is dat wel een besluit is genomen en verzonden kan er, nu appellante heeft ontkend dat zij een besluit op haar aanvraag van 13 januari 2000 heeft ontvangen en het Uwv zijn besluiten niet aangetekend verzendt, niet toe leiden dat de Raad ervan kan uitgaan dat in 2000 afwijzend is beslist op de aanvraag van appellante en dat het desbetreffende besluit op de in de Awb voorgeschreven wijze aan betrokkene bekend is gemaakt.
4.3. Nu een eerdere afwijzende beschikking ontbreekt is het inleidende verzoek van appellante dan ook niet aan te merken als een verzoek om terug te komen van een eerder besluit. Dit neemt niet weg dat tot aan de datum van haar verzoek van 31 maart 2010 appellante formeel heeft berust in de weigering haar met ingang van 12 februari 2000 een WAZ-uitkering toe te kennen. De bij het bestreden besluit gehandhaafde weigering appellante met ingang 12 februari 2000 een WAZ-uitkering toe te kennen, moet daarom voor de toetsing door de bestuursrechter op één lijn te worden gesteld met een weigering om van een besluit terug te komen als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb (zie de uitspraak van de Raad van
22 maart 2007, LJN BA3085).
4.4. De beoordeling van de rechter dient zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van feiten en omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb en, indien dat het geval zou zijn, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden de oorspronkelijke beslissing te herzien.
4.5. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat hetgeen door appellante bij haar herzieningsverzoek naar voren is gebracht, geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in evenvermelde zin bevat. Met de rechtbank kan worden vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsarts met haar rapport van 15 september 2010 voldoende heeft gemotiveerd, waarom het rapport van Busard van 14 augustus 2008 niet als nieuw feit kan worden aangemerkt. Met betrekking tot hetgeen appellante heeft aangevoerd ten aanzien van het protocol whiplash en het daarop gebaseerde beroep op strijdigheid met artikel 14 van het EVRM verwijst de Raad kortheidshalve naar zijn uitspraken van 13 juli 2012,
LJN BX3403, en 24 augustus 2012, LJN BX5782 en LJN BX5799. In die zaken heeft de gemachtigde van appellante soortgelijke gronden aangevoerd, welke gronden in die uitspraken door de Raad zijn weerlegd dat met de vaststelling dat appellante niet kan worden gevolgd in haar interpretatie van aard en strekking van het protocol whiplash, de basis is te komen te ontvallen aan haar opvatting dat meergenoemd protocol heeft te gelden als een relevant novum in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Eveneens ontvalt daarmee de grondslag aan haar stelling, wat daar overigens verder van zij, dat het niet inwilligen van het onderhavige herzieningsverzoek leidt tot strijd met artikel 14 van het EVRM.
4.6. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding bestaat geen aanleiding. Het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
5. Er is evenmin aanleiding voor een proceskostenveroordeling
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) Z. Karekezi
QH