ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5760
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- C.P.J. Goorden
- J.J.T. van den Corput
- Rechtspraak.nl
Loonsanctie en onvoldoende re-integratie-inspanningen in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een loonsanctie opgelegd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan appellante, die als werkgeefster fungeert. Het Uwv had besloten om het tijdvak waarin de werkneemster recht heeft op loon tijdens ziekte met 52 weken te verlengen, omdat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen zou hebben verricht. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 13 februari 2013 is appellante niet verschenen, terwijl het Uwv zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde. De Centrale Raad heeft de argumenten van appellante, die stelde dat de werkneemster geen benutbare mogelijkheden had en dat er geen reden was om een tweede spoor in te zetten, niet overtuigend geacht. De Raad oordeelde dat de stukken voldoende steun bieden voor het standpunt van het Uwv dat appellante zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voor het niet nakomen van haar re-integratieverplichtingen een deugdelijke grond had.
De Raad benadrukte dat het op de weg van appellante lag om actie te ondernemen en onderzoek te doen naar arbeidsmogelijkheden in het tweede spoor, vooral gezien het feit dat er na een jaar arbeidsongeschiktheid nog geen resultaten waren geboekt. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.