ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5741
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- B.M. van Dun
- R.P.T. Elshoff
- Rechtspraak.nl
Herziening van een eerder besluit tot afwijzing van een WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om een verzoek tot herziening van een eerder genomen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tot afwijzing van een aanvraag om een WAO-uitkering. Appellant, die meende vanaf augustus 1993 arbeidsongeschikt te zijn, had op 17 februari 2010 een aanvraag ingediend. Het Uwv wees deze aanvraag af op 16 juni 2010, omdat appellant niet gedurende 52 weken arbeidsongeschikt was geweest. Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat de overschrijding van de termijn voor bezwaar verschoonbaar was, omdat hij door het afwijzende besluit zodanig overstuur was geraakt dat hij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. Hij heeft verschillende medische rapporten overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt, waaronder rapporten van psychiater Ruesink en GZ-psychologe Samkalden.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om te oordelen dat appellant redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij te laat bezwaar heeft gemaakt. De Raad heeft vastgesteld dat de overgelegde rapporten geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatten die de eerdere afwijzing van het Uwv zouden kunnen onderbouwen. De rechtbank Amsterdam had eerder de beroepen van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad benadrukt dat voor de WAO niet de diagnose, maar de beperkingen die voortvloeien uit een ziekte of gebrek van belang zijn, en dat appellant geen nieuwe gegevens heeft ingebracht die zijn arbeidsongeschiktheid vanaf augustus 1993 zouden aantonen.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.