ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5703

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-7560 WIJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van werkleeraanbod en inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ) wegens onvoldoende medewerking aan arbeidsinschakeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De appellant, A. te B., had een werkleeraanbod en inkomensvoorziening ontvangen op basis van de Wet investeren in jongeren (WIJ). Het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder heeft deze voorzieningen ingetrokken omdat de appellant niet voldeed aan de verplichting om mee te werken aan activiteiten gericht op zijn arbeidsinschakeling. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant herhaaldelijk niet is verschenen op afspraken en zich niet tijdig heeft afgemeld, ondanks meerdere waarschuwingen van zijn klantmanager.

De appellant had zich op 20 december 2010 ziek gemeld en was sindsdien niet in staat om aan zijn verplichtingen te voldoen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant, op basis van een rapport van een arbeidsmedisch adviseur, in staat was om een duurzame arbeidsprestatie te leveren. De Raad heeft de eerdere beslissing van het college bevestigd, waarbij de intrekking van het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening met ingang van 27 januari 2011 werd gehandhaafd. De Raad heeft geconcludeerd dat de appellant niet in redelijkheid kon aanvoeren dat het college niet bevoegd was om deze maatregelen te nemen, gezien zijn herhaaldelijke afwezigheid en het niet nakomen van afspraken.

De uitspraak benadrukt het belang van de verplichtingen die voortvloeien uit de WIJ en de gevolgen van het niet naleven daarvan. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar uitgesproken op 26 maart 2013.

Uitspraak

11/7560 WIJ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
17 november 2011, 11/1522 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder (college)
Datum uitspraak 26 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W. Hendrickx, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2013. Namens appellant is verschenen mr. L.E. Toet, kantoorgenoot van mr. Hendrickx. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C. Maandag en Y. Liefers.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren [in] 1987, ontving van 22 augustus 2009 tot 1 juli 2010 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand. Op 21 december 2009 is hij aangemeld voor een re-integratietraject. Bij besluit van 19 april 2010 is de bijstand van appellant verlaagd met 30% over de maand mei 2010. Hieraan is ten grondslag gelegd dat appellant onvoldoende meewerkt aan het re-integratietraject onder meer omdat hij op 29 maart 2010 zonder afmelding afwezig was. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden.
1.2. Op 17 juni 2010 heeft appellant een werkleeraanbod ingevolge de Wet investeren in jongeren (WIJ) aanvaard en met ingang van 1 juli 2010 is hem op grond van de WIJ een inkomensvoorziening toegekend. Bij besluit van 29 juli 2010 is de inkomensvoorziening van appellant verlaagd met 50% over de maand augustus 2010. Hieraan is ten grondslag gelegd dat appellant niet heeft voldaan aan de verplichting om mee te werken aan activiteiten of werkzaamheden in het kader van de arbeidsinschakeling. Hij is in juli 2010 drie keer onder werktijd weggelopen bij een re-integratietraject en heeft de vraag waar hij was geweest niet steeds direct naar waarheid beantwoord. Appellant is gewaarschuwd dat de inkomensvoorziening kan worden beëindigd bij een volgende misdraging. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden.
1.3. Op 29 september 2010 is appellant begonnen met het traject “training on the job” van Concern voor Werk. Op 30 september 2010 heeft een arbeidsmedisch adviseur rapport uitgebracht op basis van psychodiagnostisch onderzoek. Hij komt tot de conclusie dat appellant in voldoende mate in staat is een duurzame arbeidsprestatie te leveren en dat hij kan worden aangesproken op zijn verantwoordelijkheid. Deze adviseur raadt aan om heldere afspraken te maken waarnaar appellant zich moet voegen en om gevolgen te verbinden aan het niet nakomen van deze afspraken. Op 6 december 2010 heeft een bedrijfsarts gerapporteerd dat appellant frequent kort verzuimt en dat hiervoor geen medische grond bestaat. Deze arts heeft geadviseerd regelmatig gesprekken met appellant te voeren over diens inzet en aanwezigheid.
1.4. Op 20 december 2010 heeft appellant zich ziek gemeld. Op 7 januari 2011 had appellant een afspraak met een medewerkster van Concern voor Werk in zijn woning. Appellant was niet thuis en heeft zich evenmin afgemeld. Op 13 januari 2011 is appellant thuis bezocht door zijn klantmanager en een trajectbegeleidster. Appellant blijkt nog verkouden. Met appellant is afgesproken dat hij op maandag 17 januari 2011 weer aan de slag gaat bij Concern voor Werk. Op 17 januari 2011 verschijnt appellant echter niet zonder iets van zich te laten horen.
Op 18 januari 2011 blijkt appellant niet thuis bij een onaangekondigd bezoek aan zijn woning. Bij brief van 19 januari 2011 is appellant door zijn klantmanager opgeroepen om op 20 januari 2011 te verschijnen om zijn traject weer op te pakken. Tevens heeft zij appellant gewaarschuwd dat zijn uitkering kan worden beëindigd indien hij zonder bericht van verhindering geen gehoor geeft aan die oproep. Op 20 januari 2011 is appellant wederom zonder bericht van verhindering niet verschenen. Op 24 januari 2011 heeft appellant meegedeeld dat hij de volgende dag aanwezig zal zijn. Op 25 januari 2011 is appellant niet verschenen. Hij heeft zich ziek gemeld, maar dit is niet tijdig gebeurd. Appellant is vervolgens door de klantmanager uitgenodigd voor een gesprek op 26 januari 2011 om 8.30 uur. Aan deze oproep heeft appellant zonder tijdig bericht van verhindering geen gehoor gegeven. In de middag van 26 januari 2011 heeft appellant zijn klantmanager telefonisch bericht dat hij nog steeds ziek is. De klantmanager heeft appellant toen meegedeeld dat hij op 27 januari 2011 aan de slag moet en dat hij zich tijdig moet afmelden als het niet gaat.
Op 27 januari 2011 is appellant niet verschenen zonder iets van zich te laten horen.
1.5. Bij besluit van 31 januari 2011, zoals na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 juli 2011 (bestreden besluit), heeft het college het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening van appellant met ingang van 27 januari 2011 ingetrokken. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant niet voldoet aan de verplichting mee te werken aan activiteiten of werkzaamheden gericht op zijn arbeidsinschakeling en dat hem dit te verwijten valt. Het college heeft het standpunt ingenomen dat appellant ondanks waarschuwingen en maatregelen heeft volhard in zijn handelwijze door zich niet steeds - tijdig - af te melden voor afspraken gericht op zijn arbeidsinschakeling.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij voert aan dat hij vaak ziek is geweest en dat dit hem niet kan worden tegengeworpen. Voorts kan appellant zich er niet mee verenigen dat de rechtbank ook de onder 1.1 en 1.2 vermelde maatregelen uit 2010 heeft betrokken bij de oordeelsvorming.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Artikel 21, aanhef en onder b, van de WIJ bepaalt dat het college een aan de jongere gedaan werkleeraanbod kan intrekken of herzien, indien de jongere niet voldoet aan een of meer op hem rustende verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk 5 en hem dit te verwijten valt. Hier is van belang de verplichting uit hoofdstuk 5 vermeld in artikel 45, aanhef en onder d, van de WIJ op grond waarvan de jongere is verplicht mee te werken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op zijn arbeidsinschakeling.
4.1.2. Artikel 42, eerste lid, aanhef en onder f, van de WIJ bepaalt dat geen recht op de inkomensvoorziening bestaat indien het werkleeraanbod op grond van artikel 21 is ingetrokken.
4.2. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat appellant niet heeft voldaan aan de verplichting mee te werken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op zijn arbeidsinschakeling, en dat hem dit te verwijten valt. Appellant wordt niet verweten dat hij vaak ziek is geweest. Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd dat appellant, die gelet op het onder 1.3 genoemde rapport van de arbeidsmedisch adviseur in staat is om een duurzame arbeidsprestatie te leveren, regelmatig zonder - tijdig - bericht van verhindering geen gehoor heeft gegeven aan afspraken gericht op zijn arbeidsinschakeling. Uit 1.4 blijkt dat daarvan sprake was op 7, 17, 20, 25, 26 en op 27 januari 2011. Het college was dan ook op grond van artikel 21, aanhef en onder b, in verbinding met artikel 45, aanhef en onder d, van de WIJ bevoegd het werkleeraanbod in te trekken met ingang van 27 januari 2011. Niet valt in te zien waarom de rechtbank de onder 1.1 en 1.2 genoemde maatregelen uit 2010 buiten beschouwing had moeten laten in het kader van de beoordeling of het college in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Appellant heeft zich in 2010 aan dezelfde gedragingen schuldig gemaakt. Het college heeft daarin aanleiding gezien appellant maatregelen op te leggen en hem te waarschuwen voor beëindiging van zijn inkomensvoorziening bij voortgezet ongewijzigd gedrag. Appellant heeft desondanks zijn opstelling niet gewijzigd. Uit 1.4 volgt tevens dat appellant in januari 2011 herhaaldelijk op zijn gedrag is aangesproken door medewerkers van Concern voor Werk en van het college. Op 20 januari 2011 is appellant er opnieuw op gewezen dat zijn gedrag kan leiden tot beëindiging van de inkomensvoorziening. Appellant heeft ook deze waarschuwing van het college genegeerd.
4.3. Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.2 had appellant op grond van artikel 42, eerste lid, aanhef en onder f, van de WIJ vanaf 27 januari 2011 geen recht op een inkomensvoorziening, zodat het college op grond van artikel 40, derde lid, aanhef en onder b, van de WIJ bevoegd was de inkomensvoorziening met ingang van die datum in te trekken. In wat appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.4. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en R.H.M. Roelofs en J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2013.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) J.T.P. Pot
HD