11/7506 WIJ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van
9 november 2011, 11/4149 (aangevallen uitspraak)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (college)
Datum uitspraak 26 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Seme, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2013. Voor appellante is
mr. Seme verschenen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren [in] 1986, heeft de opleiding aan de Hotelschool Den Haag gevolgd en ontving tot 1 september 2010 studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000). Op 25 augustus 2010 heeft zij zich tot het Uitkeringsinstituut werknemersverzekeringen gewend voor een werkleeraanbod en een inkomensvoorziening ingevolge de Wet investeren in jongeren (WIJ). Op 26 oktober 2010 is appellante in verband met werkaanvaarding per 1 november 2010 verhuisd naar Londen. Bij besluit van 6 december 2010 is een werkleeraanbod toegekend en de inkomensvoorziening geweigerd op de grond dat appellante niet had voldaan aan het verzoek om voor 7 december 2010 informatie te verstrekken en dat als gevolg daarvan het recht op inkomensvoorziening niet kon worden vastgesteld. Bij besluit van 4 mei 2011 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 6 december 2010 gegrond verklaard en aan appellante een inkomensvoorziening toegekend over de periode van 1 september 2010 tot en met 25 oktober 2010. Daarbij is ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren Haarlemmermeer 2010 (verordening) een verlaging toegepast van 16% omdat zij geen huur betaalt. Bij besluit van 10 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het college aan appellante onder meer meegedeeld dat in plaats van de 16% verlaging een verlaging van 25%, de zogenoemde schoolverlaterskorting, wordt toegepast.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het besluit van 4 mei 2011 nog niet volledig was en dat eerst met het bestreden besluit sprake was van een afgeronde besluitvorming. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de schoolverlaterskorting terecht is toegepast. De rechtbank heeft aanleiding gevonden het college te veroordelen in de proceskosten en tot vergoeding van het betaalde griffierecht.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 32 van de WIJ kan het college de norm, bedoeld in de artikelen 26, 27 en 28, of de toeslag, bedoeld in artikel 30, lager vaststellen voor zover de jongere lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of de toeslag voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.
4.2. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de verordening bedraagt de verlaging als bedoeld in artikel 32 van de wet 16% van de inkomensvoorziening en/of de toeslag indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten zijn verbonden.
4.3. In artikel 33 van de WIJ is bepaald dat het college voor de jongere die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding, de norm of de toeslag, bedoeld in artikel 30, gedurende zes maanden na het tijdstip van die beëindiging lager kan vaststellen, indien voor het onderwijs of de beroepsopleiding aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de WSF 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
4.4. Op grond van artikel 6 van de verordening wordt de inkomensvoorziening of de toeslag voor een schoolverlater met 25% van het van toepassing zijnde netto minimumloon verlaagd.
4.5. Appellante heeft allereerst aangevoerd dat zij geen schoolverlater is als bedoeld in artikel 33 van de WIJ en artikel 6 van de verordening omdat zij haar opleiding heeft afgerond en dus niet voortijdig heeft beëindigd. Appellante kan in die opvatting niet worden gevolgd. Genoemde bepalingen zien wel degelijk - ook - op personen die een studie of opleiding hebben voltooid. Anders dan appellante veronderstelt, is de ratio van de schoolverlaterskorting niet zo zeer gelegen in de wens voortijdige schooluitval te voorkomen, maar veeleer in de gedachte dat personen die recent het onderwijs of een beroepsopleiding hebben beëindigd voor wat betreft de algemeen noodzakelijke bestaanskosten nog verkeren in een situatie die niet substantieel verschilt van studerenden met studiefinanciering ingevolge de WSF.
4.6. Appellante heeft voorts aangevoerd dat sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat afwijking van de in 4.3 en 4.4 genoemde bepalingen is gerechtvaardigd. Zij heeft er in dat verband onder meer op gewezen dat zij het nodige heeft gedaan om de periode waarin een beroep op inkomensvoorziening wordt gedaan zo kort mogelijk te houden, dat zij er op eigen initiatief in is geslaagd een baan in het buitenland te verkrijgen, dat haar ten onrechte een voorschot ter overbrugging is onthouden en dat zij geld heeft moeten lenen van haar ouders. Daargelaten of en, zo ja, in hoeverre de WIJ en/of de verordening ruimte laten voor een dergelijke afwijking, acht de Raad de aangevoerde omstandigheden, mede gelet op de relatief korte duur van de in geding zijnde periode, niet zodanig bijzonder dat de schoolverlaterskorting op die grond achterwege zou dienen te worden gelaten.
4.7. Appellante heeft tot slot betoogd dat het college ten onrechte is teruggekomen van eerdere besluitvorming in de bezwaarfase door de eerder toegepaste korting van 16% wegens ontbrekende woonkosten alsnog te vervangen door de schoolverlaterskorting van 25%.
4.8. De Raad stelt voorop dat het besluit van 4 mei 2011, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, naar inhoud en strekking als een compleet en zelfstandig voor beroep vatbaar besluit moet worden aangemerkt. Bij dat besluit, dat tot stand is gekomen na een hoorzitting en een rechtsmiddelenclausule bevat, heeft het college op grondslag van het bezwaar van appellante het besluit van 6 december 2010 heroverwogen en in die heroverweging aanleiding gezien het besluit van 6 december 2010 te herroepen en aan appellante alsnog een inkomensvoorziening toe te kennen. Bovendien kan, anders dan het college heeft gesteld, het bestreden besluit niet enkel als een besluit ter uitvoering van de eerder genomen beslissing op bezwaar van 4 mei 2011 worden gezien. Bij het bestreden besluit werd het besluit van 4 mei 2011 immers in die zin gewijzigd dat in plaats van een korting van 16% een korting van 25% werd toegepast.
4.9. Aan een bestuursorgaan kan niet de bevoegdheid worden ontzegd terug te komen van een eerder genomen besluit. Daarbij mogen de belangen van de betrokkene niet onevenredig worden geschaad. In dit geval is daarvan geen sprake. Van betekenis is dat het college nog vóór het verstrijken van de termijn om tegen het besluit van 4 mei 2011 beroep in te stellen van dat besluit is teruggekomen, dat de bij dat besluit alsnog toegekende inkomensvoorziening ten tijde van het bestreden besluit nog niet betaalbaar was gesteld en dat niet is gesteld of gebleken dat appellante ter zake schade heeft geleden. Ook de onder 4.7 weergegeven beroepsgrond slaagt dus niet.
4.10. Gelet op wat in 4.5 tot en met 4.9 is overwogen, dient de aangevallen uitspraak, deels met verbetering van gronden, te worden bevestigd.
5.Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en R.H.M. Roelofs en J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2013.