ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5561

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12-3684 WIJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstand en toekenning inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ)

In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand en de toekenning van een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ). Appellant, geboren in 1985, ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Met de inwerkingtreding van de WIJ op 1 juli 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage deze bijstand ingetrokken en een inkomensvoorziening op grond van de WIJ toegekend. Appellant heeft echter geweigerd deel te nemen aan een re-integratietraject bij het Haags werkbedrijf, wat leidde tot de intrekking van zijn werkleeraanbod en inkomensvoorziening.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij sinds 2003 onder behandeling is geweest voor een psychiatrische aandoening. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet heeft kunnen aantonen dat hem geen verwijt valt te maken voor zijn weigering om deel te nemen aan het re-integratietraject. De Raad concludeert dat het college redelijkerwijs van appellant kon verlangen dat hij deelnam aan het traject om zijn positie op de arbeidsmarkt te verbeteren.

De uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde, is door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 26 maart 2013, met de betrokkenheid van de voorzitter en twee leden van de Raad, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

12/3684 WIJ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
23 mei 2012, 12/735 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage (college)
Datum uitspraak 26 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. E. Tamas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2013. Voor appellant is verschenen F. Fatemi, kantoorgenoot van mr. drs. Tamas. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.H. Buizert.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, [in] 1985, ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college heeft vanwege het inwerking treden van de Wet investeren in jongeren (WIJ) deze bijstand met ingang van 1 juli 2010 ingetrokken en aan appellant een inkomensvoorziening op grond van de WIJ toegekend.
1.2. Appellant heeft vanaf 6 april 2010 deelgenomen aan voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. In een in dat kader uitgebrachte rapportage van Diagnose Service van 15 april 2010 is onder het kopje gezondheid onder meer vermeld dat gezien de gezondheid van appellant geen belemmeringen zijn te voorzien. Appellant richtte zich voornamelijk op het verkrijgen van een baan in de administratieve sector, maar zonder succes. Het college heeft daarop bij besluit van 22 juni 2011 aan appellant een werkleeraanbod op grond van de WIJ gedaan, bestaande uit het volgen van een re-integratietraject voor de duur van zes maanden bij de dienst SZW (Startbaan) of een door de consulent geselecteerd extern
re-integratiebedrijf.
1.3. Op 4 juli 2011 en op 31 augustus 2011 heeft de klantmanager van Startbaan met appellant besproken dat appellant wordt aangemeld bij het Haags werkbedrijf voor een zogeheten veegtraject. Het betreft werk als straatveger gedurende 32 uur per week, met de bedoeling te werken aan sociale en werknemersvaardigheden. Daarnaast is er een dag in de week gelegenheid voor training/scholing, waarbij sollicitatietraining wordt gegeven en aandacht wordt besteed aan houding en gedrag. Appellant heeft op 31 augustus 2011 meegedeeld dat hij niet bereid is aan het veegtraject deel te nemen en heeft verzocht zijn inkomensvoorziening te beëindigen. Hij heeft vervolgens dezelfde dag een verklaring ondertekend waarin dit is vermeld. Op 2 september 2011 heeft appellant zijn weigering telefonisch herhaald.
1.4. Het college heeft bij besluit van 31 augustus 2011 het werkleeraanbod van appellant ingetrokken op de grond dat appellant geweigerd heeft deel te nemen aan het veegtraject bij het Haags werkbedrijf. Bij besluit van 1 september 2011 heeft het college de inkomensvoorziening met ingang van 31 augustus 2011 ingetrokken op de grond dat het werkleeraanbod is ingetrokken. Voorts heeft het college een bedrag van € 24,27 aan te veel uitbetaalde inkomensvoorziening van appellant teruggevorderd.
1.5. Bij besluit van 19 december 2011, voor zover hier van belang, (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 31 augustus 2011 en 1 september 2011 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij sinds 2003 in behandeling is bij Parnassia wegens paranoïde psychotische problemen. Zijn handelingen, houding en woordkeuze wijzen zonder meer op de aanwezigheid van een psychische ziekte. Het aangeboden werk was dan ook niet passend te achten voor hem. Bovendien kan, zo stelt appellant, zijn handelwijze hem, gelet op zijn geestelijke gezondheid, redelijkerwijs niet worden verweten. Daarbij is van belang dat appellant geen ziektebewustzijn heeft.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op 1 januari 2012 is in werking getreden de wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (Stb. 650) (wijzigingswet WWB en WIJ), voor zover hier van belang. Ingevolge artikel II van de wijzigingswet WWB en WIJ is de WIJ ingetrokken. Ingevolge artikel 78t, vijfde lid, van de WWB, zoals deze luidt sinds 1 januari 2012, wordt op een bezwaar- of beroepschrift dat vóór of op de datum van inwerkingtreding van de wijzigingswet WWB en WIJ is ingediend tegen een door het college op grond van de WIJ genomen besluit en waarop op die datum nog niet onherroepelijk is beslist, beslist met toepassing van de WIJ.
4.2. Het beroepschrift van appellant is bij de rechtbank ingediend op 26 januari 2012 en dus na de inwerkingtreding van de wijzigingswet WWB en WIJ. Nu het hier evenwel gaat om de beoordeling van de rechtmatigheid van de intrekking van een werkleeraanbod en van een inkomensvoorziening op grond van de WIJ per 31 augustus 2011, heeft de rechtbank deze intrekkingen en de handhaving daarvan terecht getoetst aan de hand van de bepalingen van de WIJ, zoals deze luidde ten tijde van de intrekkingen.
4.3. Appellant heeft wel gesteld, maar niet aannemelijk gemaakt dat hij sinds 2003 onder behandeling is wegens een psychiatrische aandoening. Uit de voorhanden medische informatie blijkt wel dat appellant daarvoor in 2003 is behandeld, maar niet dat dit nadien is voortgezet, dan wel dat dit ten tijde hier van belang het geval was. Ook de ter zitting genoemde verwijzing van de huisarts van 24 juni 2011 duidt hier niet op, aangezien dat een verwijzing betreft van appellant naar de fysiotherapeut wegens hyperventilatieklachten.
4.4. Appellant heeft ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat hem geen verwijt valt te maken dat hij niet aan de slag is gegaan bij het Haags werkbedrijf. Nu het appellant niet was gelukt om zelf werk te vinden en hij reeds langere tijd niet met enige regelmaat werkzaam is geweest, kon het college redelijkerwijs van hem verlangen dat hij deelnam aan het traject bij het Haags werkbedrijf, teneinde zich vaardigheden eigen te maken om zijn positie op de arbeidsmarkt te verbeteren. Appellant heeft evenwel welbewust geweigerd aan het traject bij het Haags werkbedrijf deel te nemen.
4.5. Uit 4.3 en 4.4. volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en R.H.M. Roelofs en J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2013.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) J.T.P. Pot
GdJ