ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5550
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- J.F. Bandringa
- E.C.R. Schut
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van ANW-uitkering wegens gezamenlijke huishouding en hulpbehoevendheid
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een ANW-uitkering van appellante, die sinds 1 januari 1991 een weduwenpensioen ontving, later omgezet in een nabestaandenuitkering. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft de uitkering per 1 augustus 2007 ingetrokken, omdat appellante vanaf juli 2007 een gezamenlijke huishouding voerde met [naam D.]. De Svb stelde dat appellante niet langer recht had op de uitkering op basis van artikel 16, tweede lid, van de Anw, dat bepaalt dat het recht op nabestaandenuitkering eindigt bij het aangaan van een gezamenlijke huishouding.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Maastricht bevestigde de beslissing van de Svb, waarbij werd overwogen dat appellante ten tijde van de gezamenlijke huishouding niet als hulpbehoevend kon worden aangemerkt. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak in hoger beroep behandeld. Appellante voerde aan dat zij lijdt aan angst- en paniekstoornissen en dat zij niet zonder hulp van [naam D.] kan functioneren. De Raad heeft echter geconcludeerd dat de overgelegde medische verklaringen niet voldoende bewijs leveren voor hulpbehoevendheid in de zin van de Anw op het moment van de gezamenlijke huishouding.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante in juli 2007 niet als hulpbehoevend kon worden aangemerkt, en dat de gezamenlijke huishouding niet is aangegaan vanwege hulpbehoevendheid. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en de intrekking van de ANW-uitkering en de terugvordering van de uitkering gehandhaafd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de proceskosten niet zijn toegewezen.