ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5135

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11-4190 AW-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake het vertrouwensbeginsel in ambtenarenrechtelijke geschillen

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 21 maart 2013, wordt ingegaan op een hoger beroep dat is ingesteld door de erven en/of rechtverkrijgenden van betrokkene, die als arrestantenbewaarder/complexbeveiliger werkzaam was bij de Penitentiaire Inrichting. De zaak betreft een geschil over toezeggingen die door de minister van Veiligheid en Justitie zijn gedaan, welke bij de appellanten gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. De Raad verwijst naar een eerdere uitspraak van 13 december 2012, waarin is geoordeeld dat de minister ten onrechte het beroep op het vertrouwensbeginsel heeft verworpen. De Raad draagt de minister op om het gebrek in het besluit van 15 juni 2010 te herstellen, waarbij de minister moet overwegen welke consequenties voor de appellanten moeten worden verbonden aan de overwegingen van de Raad. De uitspraak is gedaan in het kader van een procedure die is gestart door mr. B.H. Vader, advocaat van betrokkene, en heeft plaatsgevonden na een zitting op 1 november 2012. De Raad heeft na de zitting het onderzoek heropend en besloten dat verder onderzoek ter zitting achterwege blijft. De uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel in het bestuursrecht en de verplichting van de minister om toezeggingen na te komen.

Uitspraak

11/4190 AW-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 23 juni 2011, 10/554 e.v. (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven en of rechtverkrijgenden van [betrokkene], laatstelijk gewoond hebbend te [X] (appellanten)
de Minister van Veiligheid en Justitie (minister)
Datum uitspraak: 21 maart 2013
PROCESVERLOOP
Namens [betrokkene] (betrokkene) heeft mr. B.H. Vader, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2012, waar de zaak gevoegd is behandeld met de zaken 11/4188 AW e.v. in de gedingen tussen [A te B] en 17 anderen en de minister. Voor betrokkene is verschenen mr. Vader. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. S.V. Nascimento, P.A. Baaijens en J.E. van Belzen LLM.
Ter zitting is gebleken dat betrokkene is overleden.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In de zaken 11/4188 AW e.v. heeft de Raad 13 december 2012 tussenuitspraak gedaan.
De Raad heeft na de zitting het onderzoek heropend in deze zaak.
Mr. Vader heeft de Raad desgevraagd bericht dat appellanten de procedure willen voortzetten.
Met toestemming van partijen is bepaald dat verder onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de uitspraak van 13 december 2012, LJN BY6052. Een afschrift van die uitspraak is aangehecht.
1.1. Betrokkene was als arrestantenbewaarder/complexbeveiliger werkzaam bij de Penitentiaire Inrichting [X], locatie [locatie]. Bij brief van 10 juni 2009 heeft betrokkene de minister verzocht een aantal in de brief nader omschreven toezeggingen na te komen. Bij besluit van 16 juni 2009 heeft de toenmalige locatiedirecteur, B, deze verzoeken afgewezen. Tegen het besluit van 16 juni 2009 heeft betrokkene bezwaar gemaakt. De minister heeft dit bezwaar bij besluit van 15 juni 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich - gemotiveerd - gekeerd tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In de uitspraak van 13 december 2012 is - samengevat weergegeven - geoordeeld dat van de kant van de minister uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan die bij appellanten (in die gedingen) gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt, zodat de minister hun beroep op het vertrouwensbeginsel ten onrechte heeft verworpen. Dit oordeel geldt onverkort voor de naar inhoud vergelijkbare zaak van betrokkene.
4.2. Uit het voorgaande vloeit voort dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
4.3. Er bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet de minister op te dragen het onder 4.1 en 4.2 genoemde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De minister dient nader te bezien welke consequenties voor appellanten moeten worden verbonden aan hetgeen de Raad onder 4.1 en 4.2 heeft overwogen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep draagt de minister op om binnen 6 weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 15 juni 2010 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en K. Zeilemaker als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2013.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) S.K. Dekker